Kalkoven

kalkWe staan voor het rode licht. De regent klettert tegen de voorruit.
‘Heeft jouw papa dan in een kalkoven gewerkt?’ vraagt ze.
Ik snap niet meteen wat ze bedoelt. Dan herinner ik me een gesprekje van maanden geleden.
‘Nee, die kalkovens zijn van veel vroeger,’ zeg ik.
‘Zijn papa dan?’
‘Ook niet,’ zeg ik. ‘Misschien de opa van mijn opa? Of zijn opa zelfs?’
Ze knikt. ‘Héél lang geleden dus.’
Het licht springt op groen. We rijden verder, de ruitenwissers bewegen hysterisch snel, de baan lijkt een zwembad.
‘Wat is een kalkoven eigenlijk?’ vraagt ze.
‘Een oven waar ze strandschelpen ingooiden. En als die verbrand waren bleef er kalk over. Ze wilden dus kalk maken.’
‘Maar het is zeker dat jouw familie van veel vroeger in een kalkoven werkte?’
‘In een kalkbranderij, daar stonden die ovens. Dat zeggen ze toch op zo’n website die familienamen verklaart.’
Ze haalt een schriftje uit haar rugzak en schrijft iets op. ‘Vroeger schreven ze het dan zo?’
Ik kijk naar rechts. Op het papier staat ‘calcoven’. Ik knik.
‘Dus eigenlijk is het Cat Calcoven?’
‘Eigenlijk wel.’
‘En waarom is net de ‘v’ weggevallen?’
‘Geen idee.’
‘Een kalkoven heeft toch niks met een kalkoen te maken?’ Ze giechelt.
‘Niet echt, nee.’
‘Waarom is het niet Caloven geworden?’ vraagt ze.
‘Het had ook Cacoven kunnen worden,’ zeg ik.
Ik zie hoe ze me met open mond aanstaart, dan begint ze te lachen, heel luid. Het overstemt de regen. De tranen springen haar in de ogen. Ik moet ook lachen.
‘Ik ga je vanaf nu Cat Cacoven noemen.’ Ze komt niet bij van het lachen.
‘Dat vreesde ik al,’ zeg ik.
Ze giechelt nog steeds als we even later voor het huis van haar jarige klasgenootje parkeren. Ik stap uit de auto en merk dat het is gestopt met regenen.

Fishstick in de puree

fishstick_bobbieZe gilt theatraal en stormt de trap af. Haar gezicht is rood, tranen lopen over haar wangen.
‘Waar is Fishstick?’ roept ze.
Ik kijk van Mila naar Liefje. ‘Is ze nu aan het acteren?’ fluister ik.
‘Nee,’ zegt Liefje. ‘Het is echt.’
Ze springt recht en gaat met Mila de trap op, haar kamer in. Ik loop mee. Fishstick valt inderdaad nergens te bespeuren, Bobbie zwemt op zijn eentje in het aquarium. Dan zie ik iets oranje in de holle rots midden in het water. Het is de snoet van Fishstick, zijn mondje gaat de hele tijd open en dicht. Hij moet de rots zijn ingezwommen en nu zit hij boven vast.
Mila ziet hem nu ook, ze vraagt: ‘Kunnen jullie hem bevrijden?’
Liefje tilt de klep van het aquarium op en pakt de rots vast. Ze beweegt er zachtjes mee. Fishstick verroert niet, blijft de hele tijd happen. Binnen in de rots zien we enkel zijn staart.
‘Kun jij hem eruit duwen?’ vraagt ze.
Even later voel ik het velletje van de goudvis tegen mijn pink, het is glad en het voelt raar, dat hoofdje is heel klein. Ik ben bang dat ik hem kapot ga duwen, hij zit vast, en niet zomaar een beetje. Ik durf niet meer kracht te zetten.
‘Misschien moet je hem bij zijn staart proberen te pakken?’
Ik aarzel en neem dan de staart vast, die is nog dunner dan een sigarettenblaadje, ik trek er heel zacht aan. Fishstick verroert nog steeds niet. Ik krijg het warm.
‘Als ik nog meer ga trekken loopt dit niet goed af. Er moet een andere manier zijn.’
Mila begint weer te huilen. ‘Ik dacht dat hij misschien ziek was geworden en gestorven,’ zegt ze. ‘En dat jullie het me niet hadden durven zeggen.’
Dropje en Bruce, de vorige goudvissen, waren ziek uit de Tom&Co bij ons terechtgekomen, na nog geen vijf dagen dreven ze levenloos in het water.
‘Ik wil niet nog een vis dood,’ fluistert Liefje tegen me, ‘en zeker Fishstick niet, ze is zo aan hem gehecht.’
We zijn net thuis en waren de hele dag weg. Dat beestje kan al uren vastzitten.
‘Kom Fishstick,’ zegt ze. Ze pakt de rots weer beet, sluit haar ogen en duwt op het hoofdje van de vis, haar mond in een grimas, duwt nog eens, en dan weet Fishstick zich achterwaarts los te maken. Enkele seconden later zwemt hij door het water, wild en stuurloos.
‘Jaaaaaa!’ roept Mila, en ze geeft eerst Liefje en dan mij een snelle knuffel. Dan neemt ze de rots en gooit ze hem op de grond. ‘Die komt er niet meer in,’ zegt ze.
We bestuderen Fishstick, behalve enkele minuscule donkere plekjes rond zijn hoofd lijkt alles intact. Hij zwemt soepel door het water nu, alweer wat rustiger, zijn vinnen zien er oké uit, de rest ook.
Ik ga op de bureaustoel zitten, laat de opluchting over me heen vallen.

Wasbeurt

ernie‘Laat je hoofd eens helemaal naar achteren hangen,’ zeg ik.
Ze doet het. Ik zit op mijn knieën naast het bad. Met mijn ene hand bedek ik haar oor, in de andere hou ik de douchekop. Ik maak haar haren goed nat. In het badwater dobbert een mini-Ernie, van Bert en Ernie, met een zwemboei in de vorm van een eend.
Ik neem de bus shampoo en knijp erin. Dat maakt een prottend geluid, een klodder shampoo valt op haar hoofd, ze moet lachen. De shampoo masseer ik in het lange haar. Daarna spoel ik alles weg, let daarbij goed op haar oren, die zijn heel gevoelig.
De deur gaat open en Wacko loopt met een luide miauw de badkamer binnen. Dat klinkt grappig. Ze springt op de rand van het bad, kijkt eerst naar Mila en dan naar mij.
‘Was Wacko bang van jou toen ze je voor het eerst zag?’ vraagt Mila.
Ik knijp wat conditioner op mijn hand. ‘Tuurlijk niet. Hoe kom je daarbij?’ vraag ik.
‘Ik was echt bang de eerste keer dat ik je zag. Omdat je zo groot was.’
‘Jij was toen pas vijf.’ Ik probeer de conditioner zo gelijk mogelijk over het haar te verdelen.
‘Is dat al zolang geleden?’ vraagt ze.
‘Een kleine vier jaar.’
‘Jij was een reus,’ zegt ze.
‘Na een half uur kroop je al op mijn schoot. Heel bang dus.’
‘Ik vecht tegen mijn angsten,’ zegt ze.
Daar moeten we allebei om lachen.
Wacko zit Ernie nieuwsgierig te bekijken, ze reikt met haar pootje over het water, naar Ernie, maar trekt het dan snel terug.
Ik zet de douchekop aan, Wacko springt van het bad af.
‘Je doet ze schrikken!’ roept Mila. ‘Dat mag je niet doen!’
‘Ah, daar kan ze wel tegen,’ zeg ik, en ik spoel de conditioner weg. ‘Kijk, ze ligt hier al naast me.’
Wacko strekt zich languit op de mat naast het bad.
‘Ze wil altijd zo graag bij ons zijn hé,’ zegt Mila. ‘Als ik een kat zou zijn, dan zou ik ook liefst van al hier wonen. Bij ons.’
‘Ik ook,’ zeg ik.

Tieners

nirvanaTegen de stroom in stap ik door de schoolpoort. Die tieners willen zo snel mogelijk buiten raken, ik loop hen in de weg. Het is de eerste keer dat ik Kasper en Mila van hun nieuwe school afhaal. Ik snap het niet goed. Waar blijven al die tieners vandaan komen? De straat bezetten ze ook al, ze bewegen zich voort in groepjes of ze staan stil op het voetpad, chips te eten of te roken.
Ik loop dicht tegen de muur van het gebouw om de stroom te ontwijken. In de lucht hangen allerlei geuren, van aftershaves en parfums, geuren van op school vroeger, toen ik zelf een tiener was. Dat geeft me een onwennig gevoel, net zoals toen.
Eenmaal op de speelplaats van de basisschool is het anders. Minder haast, meer lucht, spelende kinderen die niet meteen hoeven te roken, te bellen of te sms’en. Mila rent op me af en geeft me een knuffel, vanop een tiental meter afstand toont Kasper met een knik dat hij me heeft gezien, dan stapt hij samen met zijn vriend naar de uitgang waar ook de tieners van het atheneum lopen. Mila en ik volgen hem.
Even later belanden we in de stroom. Het begint weer te regenen. Mila neemt mijn hand vast, wat lijkt ze klein ineens, Kasper ook trouwens. We lopen mee in een lange rij richting station. Wanneer de bus arriveert gaan we bij de deur staan zodat we er eerst op kunnen. We gaan zitten op zo’n plek waar de zitjes tegenover elkaar staan. De tieners nemen snel de rest van de bus in. Een jongen van een jaar of zestien komt naast me zitten, ik ruik zijn aftershave, weer zo’n geur die ik vaag herken. De jongen heeft groene ogen en lange, donkere wimpers. Op zijn kin en wangen staan puistjes, hij scrollt door de liedjes op zijn iPhone, stopt de oortjes in zijn oren.
Er is veel rumoer, de ramen van de bus zijn beslagen. Mila lijkt nog kleiner nu, zittend op haar stoel, met naast haar die lange slungels. Ofwel praten ze luid met elkaar, ofwel zijn ze met hun telefoon bezig. Kasper en Mila zeggen niks, ze observeren. Bij elke halte wringen meer tieners zich de bus op. Ik ben blij dat we zitten. De jongen naast me staat op en duwt zich door de massa naar de deur, zo zie ik de andere kant van zijn rugzak, daarop kleeft een sticker van Nirvana.
Hmm. Misschien ben ik dan toch nog niet zó oud.

Teleurstelling

propjesMila zit op mijn schoot, haar ogen zijn vochtig. Door de zaal klinkt de stem. De eigenaar van de stem draagt een keurig gestreken hemd, zijn haar lijkt op dat van Kuifje maar dan in het bruin, zijn stem is nasaal. Aan het einde van elke zin plakt hij het woordje ‘ja’, met vragende intonatie, en dan praat hij meteen verder.
‘Kiezen is verliezen. We zouden iedereen willen laten meedoen aan deze musical, maar dat gaat uiteraard niet. Ja?’
‘Het repetitieschema volgt zo snel mogelijk. Voor de kids die figureren volgt de planning later. Ja?’
Ik kijk naar Liefje en zij naar mij. Kids. Dat zegt genoeg.
‘Iedereen boven de veertien wordt verwacht mee te helpen op een of andere manier. Ja?’
Ik vraag me af waarom we hier zitten. De organisatoren konden evengoed via mail laten weten wie mag meedoen en wie niet. De kans dat ze Mila zouden selecteren voor een figurantenrolletje was miniem, ze hoort pas een maand bij deze groep. Maar ze wou per se komen, ze dacht echt dat ze een kans maakte. En dan hoort ze die nasale stem haar naam niet noemen.
Mila zucht. ‘Kan hij nu niet gewoon zwijgen?’
‘Ja, dat zou leuk zijn,’ zeg ik.
De randen om haar ogen zijn rood. In haar ogen blinken tranen. Ze doet geen moeite ze te verbergen, dat vind ik moedig.
‘Ik wil geen musical meer doen,’ zegt ze. De frons op haar voorhoofd is zo diep dat ik me niet kan voorstellen dat hij ooit nog verdwijnt.
Ik wrijf over haar rug, knijp in haar schouder.
‘Mila, er mochten maar drie van de vijftig kleintjes uit jouw groep meedoen, en ze moeten enkel even over het podium lopen,’ zegt Liefje. ‘Ze mogen niet eens zingen. Feit dat jij er niet bij bent zegt niks over jouw kwaliteiten.’
‘Jawel!’ Ze begint weer te huilen.
‘Echt niet,’ zeg ik.
‘Het zou wel een eer zijn hé,’ zegt Mila ferm.
Zou het een eer zijn? Geen idee, ik vind het hier een afgelikte boel eigenlijk. Maar het is de enige musicalopleiding die qua uren in onze agenda past.
‘Jouw kans komt wel. Je bent pas acht, je bent pas begonnen,’ zegt Liefje.
‘Ik stop ermee.’
‘Maar nee,’ zeg ik. ‘Als dat in je zit kun je het niet laten. En het zìt in je.’
‘Ik wil hem opsluiten in een kamer en vastbinden op een stoel,’ zegt Mila. ‘Zonder eten of drinken. En dan vul ik die kamer volledig met die domme posters van die musical, tot hij erin verdrinkt.’
Ik zie Kuifje daar al zitten en moet lachen. Mila en Liefje ook.
Zijn stem snijdt nog steeds door de zaal, maar we luisteren niet meer. Enkel die geknepen ‘ja’ hoor ik nog. Kan iemand die kerel dat eens zeggen?
‘Of ik wil dat iedereen ziek is op de première,’ zegt Mila. ‘Dan gaat die domme musical niet door.’
‘En dan neem jij àlle rollen over, ook die van de volwassenen en de oudere kinderen?’ vraagt Liefje.
Mila lacht, veegt de tranen uit haar ogen.
‘Ik snap je,’ zeg ik. ‘Als ik in een boekenwinkel ben en ik zie al die boeken dan heb ik wel eens goesting om ze allemaal op de grond te smijten. Gewoon omdat er nog geen boek van mij tussen staat.’
‘Echt?’
‘Ja, dat gebeurt wel eens.’
‘En wat doe je dan?’
‘Gewoon verder doen. Maar bij jou zal het alllemaal véél vlotter lopen dan bij mij, daar ben ik zeker van.’
‘Echt?’
‘Echt.’
Ze knikt, wrijft weer in haar ogen. De stem van Kuifje is weggevallen, de zaal komt in beweging.
Liefje knijpt in Mila’s been. ‘Kom,’ zegt ze, ‘we gaan ervandoor. We gaan iets leuks doen nu.’

Beest op batterijen

mila_furby‘Zet de radio af!’
‘Nee,’ zeg ik.
‘Aaaaarrghh!’
Ik draai mijn hoofd. Daar zit ze, op de achterbank, met een boos gezicht. Triest ook. Op haar schoot zit de Furby, zijn oren flapperen, zijn poten trappelen. Sinds ze hem tien minuten geleden uit zijn doos haalde, slaakt hij rare gilletjes. Die komen boven de muziek en het geraas van de snelweg uit. Een Furby is een levende knuffel op batterijen. Zijn ogen zijn schermpjes die emotie uitdrukken.
‘Mila, zet ‘m weer in z’n doos, dan wordt hij stil.’
‘Nee!’
‘Wel, ik zet ook de radio niet af. We moeten nog een uur rijden.’
‘Je maakt mijn Furby ziek!’ Ze meent wat ze zegt, ik zie het aan haar ogen. ‘En het raam moet ook dicht!’
Het is over de dertig graden en de auto heeft geen airco.
‘Er is veel te veel lawaai voor hem,’ zegt ze, met een pruillip.
De Furby heet Polly en is volgens Mila een meisje maar ze verwijst steeds naar hem, niet naar haar. De naam Polly gebruikt ze nooit.
Kasper rolt met zijn ogen. Op het scherm van de iPad laat hij een mitrailleur zien die kogels spuwt. Hij richt hem op de Furby.
‘Aaaarrrrrgh!’ roept Mila. ‘Je doet hem pijn!’
Ik kijk naar Liefje, ze fronst. Ze zit geconcentreerd achter het stuur, we rijden op de ring rond Brussel en het is heel druk. De Furby blijft spartelen en gillen. Waarom fabriceren ze nu zo’n ding dat niet tegen lawaai kan?
Soms is het grappig. Als Mila wil dat hij slaapt, thuis, dan is ze overdreven stil, tot het beest zijn ogen sluit. Je kunt de Furby eten geven via de iPad, ook zaken die hij niet lust, zoals chilipepers, maar die wil ze hem niet geven omdat hij het er volgens de handleiding benauwd van krijgt. Dan gaan zijn ogen flikkeren. Dat wil ze niet testen. Liefje wilde eens aan zijn staart trekken om te zien welk effect dat zou geven. Mila werd zowat hysterisch, we mogen haar Furby niet plagen.
Ik zet de radio stiller en doe het raam dicht, om haar te bewijzen dat het toch niet zal helpen. De Furby blijft gillen. Mila’s lip trilt.
‘Mila,’ zeg ik, ‘kun je er niet gewoon even de batterijen uitnemen? Dat is beter voor hem, en ook voor ons.’
Ze kijkt me met een boze frons aan en begint te huilen.
‘OK, laat de batterijen maar zitten. Stop hem in zijn doos. Dan valt hij uiteindelijk in slaap. Toch?’
Ze zucht en stopt de Furby in de doos. Hij zat ook in die doos toen Liefje hem voor haar kocht. Daar slaapt hij altijd in, het is een mooie doos. Ze veegt een traan van haar wang. Het spartelen gaat nog even door, in de doos, dan stopt het. Ik zet de radio luider, doe het raam open. Mila kijkt naar buiten, ze lijkt weer rustig. Kasper richt de mitrailleur op de auto’s die we inhalen.

Wachten op de sterren

mmflyerIk ga in het stoeltje zitten en klik de gordel dicht. Kasper doet hetzelfde. Uit de boxen klinkt dat lied van Mega Mindy, in het Frans. Alle Studio 100-rommel heeft hier een Franse versie. In de souvenirwinkel waar Liefje zonet een schildpadknuffel kocht voor Mila, hoorde ik ook al Samson en Gert in het Frans zingen.
Terwijl de vrouw die de Mega Mindy Flyer bedient checkt of iedereen zit vastgeklikt, begint het me te dagen. Enkele jaren geleden bleef deze kettingmolen steken, de mensen hingen urenlang op dertig meter hoogte. Het stond in de krant. Ik zeg het aan Kasper en zie zijn gezicht veranderen. Oeps. Misschien had ik dat niet moeten zeggen.
‘Blijven steken?’
‘Dat gebeurt bijna nooit hoor, dat zo’n attractie vast komt te zitten. En als het gebeurt, valt je er niet uit, je blijft gewoon ter plekke hangen. In dit geval op dertig meter hoogte.’
‘Dit ding gaat toch zestig meter hoog?’
‘Het kan ook zestig meter geweest zijn. Weet ik veel.’
Hij fronst. De molen begint te draaien. Onze stoeltjes zweven, voorlopig slechts een paar meter boven de grond.
‘We hangen enkel vast aan van die dunne kettingen. Dat is zot,’ zegt hij. ‘Als er een losschiet, kantelen we en we zitten niet eens stevig vastgeklikt.’
Het ding gaat plots te snel de lucht in. Het voelt alsof ik val. Halverwege de mast blijven de stoeltjes hangen, dit moet de dertig meter zijn. We zweven en zien het hele park en ook alles errond, watervallen inclusief. Het maakt me misselijk.
‘Shit, dit is echt eng,’ zegt Kasper. ‘Die kettingen hangen bovenaan maar aan twee punten vast, en we moeten nog verder omhoog.’
Ik zucht. In de verte daar beneden hoor ik nog flarden van het Franstalige Mega Mindy-lied.
Liefje en Mila zitten enkele stoelen achter ons maar ik durf mijn hoofd niet te draaien, recht voor me kijken is al erg genoeg. Ik trek aan het roze Plopsabandje om mijn pols. Eigenlijk zijn de kinderen te oud voor Plopsa Coo, vooral Kasper, maar hij en Mila amuseren zich goed vandaag, toch tot nu. Het pretpark ligt op amper een kwartier rijden van het vakantiehuisje en het leek ons voor hen een leuke afwisseling op de wandelingen in en rond de bossen van Aywaille. Voor Liefje en ik is het natuurlijk wel even op de tanden bijten.
Het gevaarte gaat richting climax. Ik kijk naar Kasper, hij naar mij. Zijn gezicht zegt genoeg. Tijdens de Gentse Feesten zaten we samen op de G-Force, dat was heftig maar leuk. Dit is akelig. Ik durf echt niet om me heen te kijken en concentreer me op een kerktoren in de verte. We dalen maar blijven halverwege hangen.
‘Zo meteen zal dat ding nog eens omhoog gaan, zeker?’ Terwijl hij het zegt schieten we weer de lucht in. De kettingen piepen. Ik voel kriebels in mijn buik maar het zijn geen leuke kriebels.
‘Doe je ogen dicht en probeer aan iets anders te denken,’ zeg ik hem.
Ik wil dat het avond is en in de tuin bij het huisje zitten, en zoals elke avond de zon achter de bossen zien verdwijnen en de kleur van de hemel donkerder en donkerder zien worden en eerst de Poolster zien en dan de andere sterren en me afvragen of rond die zonnen ook planeten zweven, en hoe oud die dan zijn, miljarden jaren en meer, en of daar ook van alles leeft, en of ze daar ook zo achterlijk zijn dat ze iets als Plopsa hebben.
Ik open mijn ogen, doe ze meteen weer dicht.
Ik wil wachten op de sterren.
Wachten op de sterren.
De sterren.
‘We zijn aan het dalen,’ zegt Kasper. ‘Ik denk dat het gedaan is nu.’
Ik open mijn ogen. We dalen, het Mega Mindy-lied komt dichterbij.
‘Stomme Gert Verhulst’, zegt hij. ‘Het is al erg genoeg dat hij die watervallen heeft verpest. Straks bouwt hij ook dààr nog een stomme attractie in.’
Dat doet me luid lachen, omdat het grappig is wat hij zegt, maar ook door de opluchting, het ergste is voorbij.
Even later staan we op de grond. Ik waggel om mijn rugzak die ik daarnet aan de kant moest leggen op bevel van de vrouw die de molen bedient, nu snap ik waarom. Kasper neemt ook zijn rugzak. Dan gaan we naar Liefje en Mila die uit hun stoeltjes klauteren. Liefje kijkt naar me en ik weet dat ze hetzelfde denkt.
Mila trekt hard aan de mouw van mijn hemd. ‘Ik wil nog eens! Ga jij mee, Cat? Mams wil niet!’

De voetbaltrut

voetbalIk duw mijn handen in mijn broekzakken, ik ben mijn handschoenen vergeten. Liefje staat naast me, al even verkleumd, en Mila loopt met haar kinderwagen om ons heen en zeurt dat ze hier niet van houdt. Wij houden hier ook niet van, integendeel, maar voor Kasper doen we alsof. Straks rijden we door naar mijn ouders, daarom zijn we hier samen, Hansbeke ligt op onze weg. Anders gaan Liefje en ik om de beurt mee en blijft Mila thuis, we zijn niet gek.
Kasper krijgt de bal toegespeeld en laat hem voorbij rollen. Hij was verstrooid, zag de bal niet op hem afkomen. Dit is niet de beste match ooit, de hele ploeg speelt ondermaats. Een van de moeders van de spelertjes kijkt naar ons alsof wij Kasper hebben opgedragen die bal met opzet te missen. Zo krijgt haar zoon, Rode Duivel in spe, niet de voorzet die nodig is om te scoren. Ik kijk haar zo neutraal mogelijk in de ogen, verder geef ik geen krimp, ik heb zin mijn middelvinger te tonen maar dat doe ik niet.
‘Duurt het nog lang?’ Mila kijkt met een pruillip naar Liefje.
‘Nee, doe nu gewoon even je best, goed?’
Mila rukt aan de handvaten van de kinderwagen, de panda en de zeehond vallen er bijna uit.
De voetbaltrut staat nog steeds naar ons te loeren. Die matchen op zaterdagochtend zijn wellicht het hoogtepunt van haar weekend. Ook de meeste andere voetbalmoeders zijn opgedirkt, als je dat tenminste zo kunt noemen, en dat om tien uur ’s ochtends. Achteraf drinken ze dan in de kantine een Royco soep of een porto. Liefje en ik hebben ons uit bed moeten sleuren en staan nu buiten in de tocht, en zo zien we er ook uit.
Enkele weken geleden hoorde ik de voetbaltrut tegen de trainer zeggen dat zij en haar man thuis de speltactieken aan de keukentafel bespreken, en dat hij – de trainer – volgens hen niet goed bezig is. De trainer is een lieve kerel die voetbal als een spel ziet en goed omgaat met die elfjarigen, hij geeft iedereen een eerlijke kans.
Mila trekt aan Liefjes mouw en vraagt hoelang het nog duurt. De kinderwagen staat een tiental meter verderop.
Liefje zucht. ‘Nog een minuut of vijf.’
Kasper krijgt de bal te pakken en loopt er recht mee op het doel af. Hij doet dat ietwat onhandig maar hij slaagt erin de bal bij te houden, hij zet door, trapt en scoort. We lachen, Kasper heeft de nul van het scorebord geknald. Het staat nu 8-1. We juichen, klappen en kijken naar de voetbaltrut, ze ontwijkt onze blik. Vanmiddag wordt het crisisvergadering aan de keukentafel.

Jim, zie je onze liefde al zwemmen?

600111_4006240312654_1544015932_nIk open de deur. De spooklamp op de nachttafel verandert net van kleur en dompelt de kamer onder in een paarse gloed. Het hout kraakt onder mijn voeten. Die vloer kraakt altijd, hoezeer je ook je best doet. Ze ligt in een bolletje, op haar zij, haar gezicht onder het deken. Ik leg mijn hand op haar schouder, zo zacht mogelijk. Het is een wonder dat ze al slaapt en dat wil ik zo houden. Het spook wordt rood, de kamer ook. Als ik haar een zoen wil geven, duwt ze het deken van zich af en schiet ze recht. Haar ogen twinkelen, ze giechelt.
‘Oh! Je hebt me erin geluisd.’
Ze kijkt trots.
‘Ik deed alsof ik dacht dat je sliep,’ zeg ik.
‘Leugenaar.’ Ze steekt haar tong uit, trekt aan mijn hand. Ik ga op de rand van het bed zitten en aai Dax die naast haar ligt. Zijn pluchen poot steekt in een wc-rol, zijn oog is afgeplakt met een wattenschijfje en op zijn rug kleeft een grote pleister gemaakt van ruitjespapier.
‘Oei. Wat is er gebeurd?’
‘Wacko heeft hem gebeten.’
‘Ons roofdier.’
‘En Dax is veel te braaf.’ Ze neemt de labrador op en drukt hem tegen zich aan, geeft hem een zoen. Ze kijkt naar Dax, dan naar mij. Ze lijkt te twijfelen. ‘Cat?’
‘Mila?’
‘Kijk.’ Ze haalt een tekening van onder het bed en duwt hem in mijn handen. Twee dolfijnen springen op uit het water, ze doen dat min of meer symmetrisch. Tussen hun snoeten heeft ze een groot hart getekend met daarin J + M. Op de achtergrond drijft een eiland, de zon schijnt, vogels vliegen door de lucht. Boven de tekening staat: Jim, zie je onze liefde al zwemmen? Het spook doet de kamer en de tekening oranje kleuren.
‘Wauw.’
‘Vind je het mooi?’
‘Heel mooi. Die zin, die is prachtig. Hij zal het super vinden, dat weet ik zeker.’
Ze bijt in haar vinger, lacht.
‘Wanneer ga je het hem geven?’
‘Morgen.’
‘Leuk dat hij weer je vriendje is.’
Ze knikt, lacht verlegen, en schuift zodanig heen en weer dat Dax in een wurggreep komt te liggen. Twee jaar geleden was hij al eens haar vriendje, dan kwam er een andere jongen, toen even een meisje, en nu weer Jim.
‘Zou ik hem een knuffel geven ook?’
‘Een van jouw knuffels?’
Ze knikt. ‘Een kleintje.’
‘Goed idee.’
‘Welke?’
‘Denk daar maar over na terwijl je in slaap valt. Goed?’
Ik geef haar een zoen en dek haar toe. De kleur van het spook is weer paars nu, op haar voorhoofd staat een frons. Kiezen uit al die knuffels lijkt me niet eenvoudig. Ik trek de deur achter me dicht en loop de trap af. Jim, zie je onze liefde al zwemmen? Dat is echt mooi.

Wachten op de tram

anakin-skywalkerDe tram van 19.40 is niet komen opdagen. We staan al een half uur aan de halte. Mijn vingers tintelen van de kou. Kasper zit op een bank, ik sta recht. Nu en dan loop ik de straat op, om te zien of er al iets aankomt. Klotetram.
‘De coolste scène was toen Anakin in brand vloog!’ Hij maakt grijpgebaren met zijn handen, alsof ook hij zich moet optrekken om aan de kolkende lava te ontkomen. We hebben net Star Wars gezien, de twee laatste films uit de reeks.
‘Ik had met hem te doen.’
‘Vond je hem leuker als Anakin of als Darth Vader?’
‘Anakin. Best een knappe gast. Op het eind, met zijn duistere blik.’
Hij knikt. ‘Mocht ik een meisje zijn, ik zou hem ook knap vinden.’
Ik moet lachen. Hij ook. Er komt een tram aan. Het is de 22. Wij moeten met de 21 of de 24 mee. Onnozelaars.
‘Welke film vond jij de leukste? Van de zes?’ vraagt hij.
‘De eerste drie. De oude reeks. Met Princess Leia en zo.’
‘Ik de laatste. Als Anakin in Darth Vader verandert.’ Hij klauwt naar me, en kermt.
De 22 stopt. Enkele seconden later remt een auto van De Lijn, bruusk, voor de 22. De neuzen van beide voertuigen raken elkaar bijna. Twee mannen stappen uit, ze praten in walkietalkies. De tramchauffeur komt erbij, wijst naar iets in de tram. De twee mannen stappen op en komen even later weer buiten, de een duwt een brede man voor zich uit, de ander draagt een kind op de arm. De man waggelt. Hij kotst, het spettert tegen de tegels. We gaan wat verder staan. De Lijnman zet de jongen op een bank. De ogen van de man zijn wazig, zijn gezicht is rood, hij praat luid en onverstaanbaar. Hij leunt tegen de tram. Hij kan elk moment in elkaar stuiken, lijkt het. De jongen is een jaar of vijf. Zijn hoofd zit in de kap van zijn jas. Zijn ogen zijn wijd open. Hij is stil, verroert zich niet. De man ploft naast hem neer, hij kotst weer, het spuit eruit. Een van de Lijnmannen schermt het gezicht van de jongen af. De andere praat in de walkietalkie. De man legt zijn arm om de schouders van de jongen en gaat op hem leunen, waardoor het kind ineenkrimpt. De Lijnman neemt de arm weg van de schouders van de jongen. Hij stelt vragen maar de man kijkt hem met open mond aan en draait dan zijn gezicht weg.
‘Is hij zat?’
‘Ja.’
‘Wat gaat er nu gebeuren?’
‘Ik denk dat de politie zal komen.’
‘En dat kindje?’
Ik haal de schouders op. ‘Ik weet het niet.’
Een van de Lijnmannen verplaatst de auto en tram 22 vertrekt. Even later rijdt de 21 de halte binnen. De tram is vrijwel leeg. Ik kijk nog eens naar de jongen en moet slikken. Kasper gooit zich op een stoel, ik gooi me op een andere, het gangpad tussen ons in. We zeggen niks.