Mila zit op mijn schoot, haar ogen zijn vochtig. Door de zaal klinkt de stem. De eigenaar van de stem draagt een keurig gestreken hemd, zijn haar lijkt op dat van Kuifje maar dan in het bruin, zijn stem is nasaal. Aan het einde van elke zin plakt hij het woordje ‘ja’, met vragende intonatie, en dan praat hij meteen verder.
‘Kiezen is verliezen. We zouden iedereen willen laten meedoen aan deze musical, maar dat gaat uiteraard niet. Ja?’
‘Het repetitieschema volgt zo snel mogelijk. Voor de kids die figureren volgt de planning later. Ja?’
Ik kijk naar Liefje en zij naar mij. Kids. Dat zegt genoeg.
‘Iedereen boven de veertien wordt verwacht mee te helpen op een of andere manier. Ja?’
Ik vraag me af waarom we hier zitten. De organisatoren konden evengoed via mail laten weten wie mag meedoen en wie niet. De kans dat ze Mila zouden selecteren voor een figurantenrolletje was miniem, ze hoort pas een maand bij deze groep. Maar ze wou per se komen, ze dacht echt dat ze een kans maakte. En dan hoort ze die nasale stem haar naam niet noemen.
Mila zucht. ‘Kan hij nu niet gewoon zwijgen?’
‘Ja, dat zou leuk zijn,’ zeg ik.
De randen om haar ogen zijn rood. In haar ogen blinken tranen. Ze doet geen moeite ze te verbergen, dat vind ik moedig.
‘Ik wil geen musical meer doen,’ zegt ze. De frons op haar voorhoofd is zo diep dat ik me niet kan voorstellen dat hij ooit nog verdwijnt.
Ik wrijf over haar rug, knijp in haar schouder.
‘Mila, er mochten maar drie van de vijftig kleintjes uit jouw groep meedoen, en ze moeten enkel even over het podium lopen,’ zegt Liefje. ‘Ze mogen niet eens zingen. Feit dat jij er niet bij bent zegt niks over jouw kwaliteiten.’
‘Jawel!’ Ze begint weer te huilen.
‘Echt niet,’ zeg ik.
‘Het zou wel een eer zijn hé,’ zegt Mila ferm.
Zou het een eer zijn? Geen idee, ik vind het hier een afgelikte boel eigenlijk. Maar het is de enige musicalopleiding die qua uren in onze agenda past.
‘Jouw kans komt wel. Je bent pas acht, je bent pas begonnen,’ zegt Liefje.
‘Ik stop ermee.’
‘Maar nee,’ zeg ik. ‘Als dat in je zit kun je het niet laten. En het zìt in je.’
‘Ik wil hem opsluiten in een kamer en vastbinden op een stoel,’ zegt Mila. ‘Zonder eten of drinken. En dan vul ik die kamer volledig met die domme posters van die musical, tot hij erin verdrinkt.’
Ik zie Kuifje daar al zitten en moet lachen. Mila en Liefje ook.
Zijn stem snijdt nog steeds door de zaal, maar we luisteren niet meer. Enkel die geknepen ‘ja’ hoor ik nog. Kan iemand die kerel dat eens zeggen?
‘Of ik wil dat iedereen ziek is op de première,’ zegt Mila. ‘Dan gaat die domme musical niet door.’
‘En dan neem jij àlle rollen over, ook die van de volwassenen en de oudere kinderen?’ vraagt Liefje.
Mila lacht, veegt de tranen uit haar ogen.
‘Ik snap je,’ zeg ik. ‘Als ik in een boekenwinkel ben en ik zie al die boeken dan heb ik wel eens goesting om ze allemaal op de grond te smijten. Gewoon omdat er nog geen boek van mij tussen staat.’
‘Echt?’
‘Ja, dat gebeurt wel eens.’
‘En wat doe je dan?’
‘Gewoon verder doen. Maar bij jou zal het alllemaal véél vlotter lopen dan bij mij, daar ben ik zeker van.’
‘Echt?’
‘Echt.’
Ze knikt, wrijft weer in haar ogen. De stem van Kuifje is weggevallen, de zaal komt in beweging.
Liefje knijpt in Mila’s been. ‘Kom,’ zegt ze, ‘we gaan ervandoor. We gaan iets leuks doen nu.’