Ik drink mijn kop koffie leeg en sta op. Nog even plassen voor we weggaan. Liefje is al vertrokken naar de toiletten, die zijn boven. De koffie was lekker, ik geniet van de smaak die in mijn mond blijft hangen. Als ik de toiletten binnenstap komt Liefje net uit een van de twee hokjes.
‘Heb je papieren zakdoeken bij?’ vraagt ze. ‘Ik heb er anders nog wel enkele. Er is geen toiletpapier.’
Ik toon haar een pakje Kleenex. Intussen stormt een vrouw de toiletten binnen, ze is achter in de veertig. Rosse krullen, bril, deftige broek en jas. Ze loopt het andere hokje binnen en komt meteen weer buiten.
‘Is er toiletpapier bij jou?’ vraagt ze.
‘Nee,’ zeg ik.
Ik bevind me al in het hokje, de vrouw komt heel dicht bij me staan om de rol papier te checken, ik kan haar ruiken, een combinatie van zweet en parfum. Ik ga zo ver mogelijk naar achteren, tot ik met mijn rug tegen de wand sta.
‘Ik kan je wel een paar zakdoeken geven,’ zeg ik.
Ik trek er twee uit het pakje en geef ze haar. Zonder merci te zeggen loopt ze terug haar toilet binnen. Ik kijk naar Liefje, haal mijn schouders op en ga dan ook maar plassen. Dat lukt niet meteen, het zijn van die open hokjes, vanonder en vanboven, ik hou daar niet van. Naast me hoor ik de vrouw rare geluiden maken, ze kreunt en ze zucht, luid.
Er volgt een plons. Dan weer datzelfde gezucht en gekerm, het klinkt heel dichtbij. De nasmaak van de koffie is bitter nu. Komaan, plassen, zodat ik hier weg kan, voor die geur hier binnen komt zweven. Ik haast me, trek door en loop het hokje uit. Liefje staat haar handen te wassen, ze kijkt met een grote frons naar me.
‘Je dacht toch niet dat ik dat was?’ fluister ik.
‘Tuurlijk niet.’ Ze schudt haar hoofd, heel snel, haar ogen zijn groot. Ik was rap mijn handen, het gekreun en het gezucht blijft duren, er weerklinkt nog een plons, en nog een.
‘Kom, we zijn hier weg,’ zeg ik, en ik trek Liefje mee aan haar arm. Op haar voorhoofd nog steeds die frons. We lopen naar buiten, op zoek naar frisse lucht, adem.
Maand: februari 2014
Naar de Albert Heijn
De kinderen zitten op de achterbank, we hebben ze net afgehaald van school.
‘Halen we iets om te eten in de Albert Heijn?’ vraagt Liefje. ‘Het is hier vlakbij en ik wil het wel eens zien.’
‘Ja, ik ook,’ zeg ik.
We naderen het nieuwe stadion van AA Gent. Wat is dat ding toch gigantisch en lelijk. De Albert Heijn hebben ze er blijkbaar ingebouwd.
Even later rijden we met een kar de winkel binnen.
‘Mogen we iets uitkiezen?’ vraagt Mila.
‘Een drankje en nog iets anders ook?’ vraagt Kasper.
Liefje zegt ‘ja’ en de kinderen rennen weg, op zoek naar de beste buit. Wij blijven achter, tussen het fruit en de groenten. En tussen veel volk. Ik rij de kar meteen klem. Naast en voor mij staan mensen op hun gemak naar paprika’s en courgettes te kijken. Ik zucht. Liefje ook.
‘We proberen dit zo snel mogelijk te doen,’ zegt ze. ‘Goed?’
Ik knik en wring de kar tussen enkele mensen door. Het leek nochtans rustig. Die grote parking vertekent de realiteit natuurlijk, en hierbinnen is het best krap.
Vijf minuten later, op de zuivelafdeling, hou ik het bijna niet meer uit. Het lijkt alsof de mensen opzettelijk voor mijn kar komen lopen. Ik kijk naar Liefje. ‘Ben ik nu gewoon onverdraagzaam of loopt het hier vol debielen?’ vraag ik.
Ze haalt haar schouders op. ‘Ja, ze mogen hun Albert Heijn hébben,’ zegt ze.
Kasper en Mila zigzaggen enthousiast tussen karren naar ons toe met elk een flesje cola en een pakje snoep. Omdat ik iemand in mijn nek voel ademen duw ik de kar verder. Pas een eind voorbij de hoek kijk ik achterom, Liefje, Kasper en Mila zijn nergens te bespeuren. Ik schuifel voorbij een tafeltje met een koffieautomaat. Daar zit een vrouw van in de zestig, haar sacoche op schoot, ze drinkt koffie en eet een gratis koekje. De vrouw is onverstoorbaar rustig, op dat drukke kruispunt tussen al die karren, dat doet me glimlachen. Ze heeft geen boodschappen bij. Is ze hier enkel om gratis koffie te drinken? Ik neem een beker en vul hem met koffie.
Omdat er zowel rechts als links iemand tegen me aan staat te duwen die ook koffie wilt, maak ik me uit de voeten en sla ik links af, daar is weinig volk. Ik parkeer de kar in een verlaten hoekje bij de flessen water en drink van de koffie. Die is niet lekker maar ook niet slecht. Ik wacht hier wel tot Liefje passeert.
De eikel
‘Het was stom van je,’ zegt de man. ‘Weer eens.’ Zijn stem klinkt kil.
De vrouw kijkt naar hem. ‘Sorry,’ fluistert ze.
‘Het is altijd hetzelfde met jou. Kun jij dan nooit eens iets goéd doen?’
De vrouw heeft een keurig kapsel, bruine haren tot op de schouders, ze moet een jaar of veertig zijn. Het haar van de man is kort, met grijze tinten erin. Hij is wat ouder dan haar. Er hangt iets duurs over hen, zal wel aan dat pak liggen, en haar mantel lijkt ook niet meteen goedkoop. Dat doet hen opvallen, hier op de tram.
Aan de vorige halte stapten ze op en kwamen ze voor me zitten. De man had een heel boze blik, je kon er niet naast kijken.
‘Je doet nooit wat ik je vraag.’
‘Sorry schat,’ zegt de vrouw. Ze legt de klemtoon op de ‘sorry’, het klinkt vermoeid.
De tram passeert voorbij de straat waar Liefje en ik binnenkort gaan wonen. Ik probeer tijdens die ene seconde ons huis te zien, in de verte. Het zoeft altijd zo snel voorbij.
‘Alsof een sorry kan helpen, je maakt me belachelijk.’
‘Dat is niet mijn bedoeling.’
‘Het is nooit je bedoeling. Denk toch eens nà voor je iets doet. Heb jij dan echt geen verstand?’
De vrouw kijkt door het raam, ik zie haar gezicht in profiel. Haar ogen zijn vochtig. Hier zit iets scheef, iets fundamenteels. Het doet er niet toe wat zij zogezegd verkeerd heeft gedaan, het is de manier waarop hij de dingen zegt, die minachting.
De straten glijden voorbij. Het blijft stil voor me. Zij kijkt naar buiten, hij is met zijn iPhone bezig.
Na enkele haltes staat de vrouw op. ‘Ben je zéker dat we er hier af moeten?’ vraagt hij.
Ze knikt.
‘Echt? Ik zal me er maar op voorbereiden dat het weer verkeerd is zeker?’
De vrouw reageert niet en stapt naar de deur. De man volgt haar, zijn mond staat verwrongen. Wanneer de tram afremt kruist zijn blik de mijne. Ik toon hem mijn middelvinger. Hij schrikt, fronst, kijkt snel de andere kant op. Dan stappen ze uit.
Als de tram even later weer in beweging komt zie ik hen nog. Hij loopt enkele meters voor haar, zij houdt met haar hand de kraag van haar mantel dicht.