Al meer dan tien jaar glimlach ik naar de hoertjes die naar mij glimlachen. De andere negeer ik, zoals ook zij mij negeren. Een beetje zoals bij doorsnee buren.
Sinds een jaar is er een meisje dat vrolijk naar me zwaait. Ze heeft altijd een wit hondje bij. Ondanks mijn nieuwsgierigheid praat ik er niet mee. Afstand houden, niet betrokken raken bij pakkende verhalen. Misschien is haar verhaal helemaal niet zo pakkend, maar ik neem geen risico.
Het blijft luguber, wat die vrouwen met klanten moeten uitvreten. De levenslust van het meisje raakt me, telkens ik haar vrolijk naar me zie zwaaien van achter haar raam. Dat enthousiasme. Zoals een guitig kind naar een vriendinnetje zwaait. Ligt het aan de drugs? Van dit soort werk word je toch niet vrolijk? Misschien vindt ze me gewoon grappig. Wat ik op een maand verdien, verdient zij op twee dagen.
Maand: februari 2011
En daar zitten ze dan…
In de achteruitkijkspiegel vind ik hen niet terug. Ze zijn te klein. Kasper en Mila, negen en zes, broer en zus. Achter in de auto. Mijn onwennigheid probeer ik te maskeren door de radio luid te zetten. ‘Paradise City’ van Guns ’n Roses. Als ik omkijk, zie ik bewegende hoofdjes en vingertjes die mee de maat slaan.
Hier en daar hebben vrienden een baby, maar geen mensjes die babbelen en een mening verkondigen. De laatste keer dat ik met een negenjarige heb gepraat was ik zelf negen. Vijfentwintig jaar geleden dus. Stiekem hoop ik dat de koters me leuk vinden.
Ik vervoer twee schatten. Niet in de melige zin van het woord, daarvoor ken ik hen nog niet goed genoeg. Nee, voor twee mensen zijn deze kinderen het meest dierbare wat op de aardbol rondloopt. Voor Liefje, en voor haar ex. Als ik mijn auto nu in de prak rij, draag niet enkel ik daar de gevolgen van.
‘Paradise City’ vloeit over in ‘Use Somebody’ van Kings of Leon. Ik kijk achterom en zie dat het goed is.