Liefje en de zombies

90290-the-walking-dead-the-walking-deadTijdens het zappen belanden we op BBC 2. De Australiër ziet eruit als een cowboy in korte broek. Hij voedt de kangoeroebaby’s met flesjes melk en stopt ze in kussenslopen die dienst doen als buidel. Al twintig jaar verzorgt de man kangoeroewezen in zijn hut, tot ze sterk genoeg zijn om zelfstandig in het reservaat in de Outback te leven. Als ze niet slapen, springen de baby’s de hele tijd achter hem aan. Dat is mooi. Liefjes benen liggen bij me op schoot, mijn handen liggen op haar benen.
Het programma is gedaan.
‘Zullen we een film huren?’ Ik kijk naar rechts, haar ogen zijn dicht, ze slaapt. ‘Liefje?’
Ze reageert niet. Mijn boek ligt op de kast. Als ik op sta om het te nemen, wordt ze misschien wakker. Of… Ik voel de grijns op mijn gezicht. Ik check de digicorder, er staan nog vier afleveringen klaar. Daar heb je de begingeneriek, de muziek, de snelweg, in de richting van de stad leeg, aan de andere kant vol auto’s die tijdens de vlucht eeuwig tot stilstand zijn gekomen. Ik voel meteen de spanning.
Liefje beweegt, ik zet het geluid stiller. Ze draait zich om, legt zich goed, enkel haar voeten liggen nog bij me op schoot. Ze lijkt stevig te slapen. Ik zet het volume luider. Te stil kijken gaat niet, er moet geluid bij. Uit het niets komt een zombie tevoorschijn, hij maakt veel lawaai, de persoon die hij aanvalt schreeuwt. Verdomme. Ik druk op de volumeknop maar het is te laat. Liefje opent haar ogen en kijkt versuft naar het scherm. Daar strompelen een stuk of twintig zombies, ze reutelen en kreunen, hun lichamen, hun gezichten zijn opengereten. Er volgt een close-up van een vrouw die zich aan de armen voorttrekt, ze heeft geen onderlijf, haar darmen slepen over de grond. Rick en Shane schieten de zombies in het hoofd, de hoofden spatten uiteen en de zombies vallen neer.
Liefje zucht.
‘Ah, je bent wakker,’ zeg ik.
‘Waar zijn die kangoeroes?’
‘Dat programma is gedaan. Je was in slaap gevallen.’
‘Ik was niet in slaap gevallen.’ Ze klinkt nors.
‘Jawel.’
‘Hoe kun je daar nu naar kijken? Dat heeft toch geen inhoud?’
‘Jawel.’
‘Ik ga slapen.’
‘Het draait om de mensen, niet om de zombies. Die zombies zijn gewoon decorstukken. Het is soms heel aangrijpend.’
‘Hm.’
‘Er was onlangs een meisje vermist, vijf afleveringen lang, en plots bleek dat ze in een zombie was veranderd. Ze moesten haar neerknallen voor de ogen van haar moeder. Dat was erg.’
‘Proficiat.’ Ze rolt met haar ogen en verdwijnt naar de keuken.
Even later hoor ik water stromen, ze is in de badkamer. Rick en de rest zijn ontsnapt en rijden terug naar de boerderij. Daar is het relatief veilig maar zeker ben je nooit.
Ik zie Liefje naderen. Op enkele meters afstand blijft ze staan. Ze staart me aan, haar ogen zijn glazig, ze reutelt. Haar ademhaling hapert, het klinkt net echt, met het juiste zombiegekreun erbij. Ze houdt het zowat een minuut vol, dan schiet ze in de lach. Ze geeft me een kus. ‘Slaapwel,’ zegt ze.

Wachten op de tram

anakin-skywalkerDe tram van 19.40 is niet komen opdagen. We staan al een half uur aan de halte. Mijn vingers tintelen van de kou. Kasper zit op een bank, ik sta recht. Nu en dan loop ik de straat op, om te zien of er al iets aankomt. Klotetram.
‘De coolste scène was toen Anakin in brand vloog!’ Hij maakt grijpgebaren met zijn handen, alsof ook hij zich moet optrekken om aan de kolkende lava te ontkomen. We hebben net Star Wars gezien, de twee laatste films uit de reeks.
‘Ik had met hem te doen.’
‘Vond je hem leuker als Anakin of als Darth Vader?’
‘Anakin. Best een knappe gast. Op het eind, met zijn duistere blik.’
Hij knikt. ‘Mocht ik een meisje zijn, ik zou hem ook knap vinden.’
Ik moet lachen. Hij ook. Er komt een tram aan. Het is de 22. Wij moeten met de 21 of de 24 mee. Onnozelaars.
‘Welke film vond jij de leukste? Van de zes?’ vraagt hij.
‘De eerste drie. De oude reeks. Met Princess Leia en zo.’
‘Ik de laatste. Als Anakin in Darth Vader verandert.’ Hij klauwt naar me, en kermt.
De 22 stopt. Enkele seconden later remt een auto van De Lijn, bruusk, voor de 22. De neuzen van beide voertuigen raken elkaar bijna. Twee mannen stappen uit, ze praten in walkietalkies. De tramchauffeur komt erbij, wijst naar iets in de tram. De twee mannen stappen op en komen even later weer buiten, de een duwt een brede man voor zich uit, de ander draagt een kind op de arm. De man waggelt. Hij kotst, het spettert tegen de tegels. We gaan wat verder staan. De Lijnman zet de jongen op een bank. De ogen van de man zijn wazig, zijn gezicht is rood, hij praat luid en onverstaanbaar. Hij leunt tegen de tram. Hij kan elk moment in elkaar stuiken, lijkt het. De jongen is een jaar of vijf. Zijn hoofd zit in de kap van zijn jas. Zijn ogen zijn wijd open. Hij is stil, verroert zich niet. De man ploft naast hem neer, hij kotst weer, het spuit eruit. Een van de Lijnmannen schermt het gezicht van de jongen af. De andere praat in de walkietalkie. De man legt zijn arm om de schouders van de jongen en gaat op hem leunen, waardoor het kind ineenkrimpt. De Lijnman neemt de arm weg van de schouders van de jongen. Hij stelt vragen maar de man kijkt hem met open mond aan en draait dan zijn gezicht weg.
‘Is hij zat?’
‘Ja.’
‘Wat gaat er nu gebeuren?’
‘Ik denk dat de politie zal komen.’
‘En dat kindje?’
Ik haal de schouders op. ‘Ik weet het niet.’
Een van de Lijnmannen verplaatst de auto en tram 22 vertrekt. Even later rijdt de 21 de halte binnen. De tram is vrijwel leeg. Ik kijk nog eens naar de jongen en moet slikken. Kasper gooit zich op een stoel, ik gooi me op een andere, het gangpad tussen ons in. We zeggen niks.

Woest

Ik zit in de zetel. Mijn benen liggen op de salontafel en op mijn benen ligt Wacko, op haar rug, uitgestrekt, haar voorpootjes om haar snoet gekruld. Ze snurkt. Vijf kilo kat, dat weegt. Ik manoeuvreer mijn benen de zetel in. Een deel van Wacko’s lijfje komt naast me terecht. Op haar voorhoofd groeien rimpels, ze knijpt met de ogen en duwt zich terug mijn benen op. Ik zit nog altijd niet goed. Ik schuif verder. Opnieuw rolt Wacko bijna van me af. Ze plant haar nagels in mijn jeans, in mijn knie. Ik leg mijn hand in haar nek en schuif nog een beetje op. Ze klauwt dieper nu.
‘Ai!’
Ze spert haar ogen open, haar pupillen zijn groot en zwart. Het groen is weg. Een satanische kat met diepe groeven in haar voorhoofd. Haar staart zwiept heen en weer. Ik aai haar in de nek om haar te sussen. Ze bijt in mijn vingers. Ik trek mijn hand weg, ze duikt ernaar. Ik voel klauwen, tanden, speeksel.
‘Ai!’
Ze laat haar tanden zien. Ik wil haar aaien maar ze stormt de zetel uit. Mij niet gelaten. Ik leg me goed en plaats een kussen onder mijn hoofd. In de keuken hoor ik hoe de eetbak over de tegels schuift, hoe Wacko woest op de brokken hapt. Ik lees verder.
Een tiental minuten later zie ik haar vanuit mijn ooghoek naderen, haar staart in de lucht. Ze gaat naast de salontafel zitten en wacht tot ik haar aankijk. Haar ogen zijn weer heldergroen, de pupillen een smalle streep. Ze springt in de zetel en ruikt aan mijn neus. Ze spint. Dan gaat ze met haar pootjes op mijn buik stampen, tot ze zich laat neervallen. Ze kijkt me aan, minzaam, en sluit dan haar ogen.

De baby

De baby is twee maanden oud. En nogal groot. Het is pas de vijfde baby die ik in mijn leven van dichtbij zie, veel ervaring heb ik niet, maar Liefje verzekert me dat het een heel grote baby is. Zijn gewicht en grootte komen niet voor op de tabellen van Kind & Gezin, zeggen de mama’s. De trots spat van hen af.
Kasper steekt zijn vinger uit en de baby grijpt hem vast. Er zit kracht in die handjes. Kasper praat onophoudelijk met de mama’s, mensen die hij tot een uur geleden nooit had gezien. Ook zijn zus ratelt het ene verhaal na het andere af. Liefje en ik hoeven niks te zeggen. We zijn toeschouwers. De kersverse mama’s ken ik langer dan ik Liefje en de kinderen ken, het is de eerste keer dat ze me zien met Kasper en Mila erbij.
Kasper kijkt naar me, zijn pink omklemd door de vingers van de baby. Ik steek mijn tong uit. Hij lacht, hij weet wat ik denk. Een paar uur geleden zat hij nog te pruilen in de zetel, toen ik hem zei dat hij de Playstation moest afzetten.
‘Baby’s zijn stom. Ze slapen de hele tijd en doen niks anders dan luiers volkakken. Hoe saai is dat? Bah.’
‘Waarom moet ik meegaan naar een baby van mensen die ik niet eens ken? Zo dom! Stel je voor dat jij mee zou moeten naar de baby van de broer van mijn juf. Of zo.’
‘Hebben ze daar een Playstation?’
‘Ik kan toch alleen thuisblijven? Ik ben elf.’
Zijn ogen heb ik nooit zo gezien. Ze staan zacht, rustig, en tegelijk verwonderd. Er zit iets kwetsbaars in. Hij lijkt wel verliefd op die baby. En daarnet moest hij de wereld nog redden.