La soupe est bonne?

jummiesoepIk eet tomatensoep met groenten. De tomaten komen uit de tuin. Elk jaar is het hetzelfde, als ik enkele weken tomaten uit de tuin heb gegeten wil ik geen andere meer. Supermarkttomaten zijn smakeloos. Ik eet gretig van de soep.
‘La soupe est bonne?’
Ik kijk op, papa kijkt me aan. Waarom praat hij Frans?
‘Ja, lekker,’ zeg ik. Hij maakt goede soep.
Hij krabt door zijn haar, fronst en toont dan een brede glimlach. Meestal ziet hij er nors uit, en dat is hij ook, maar in zijn geval heeft dat iets grappigs.
‘Zal ik je een verhaaltje vertellen?’ vraagt hij.
Ik knik en eet verder van de soep. Waarschijnlijk een anekdote uit die veertig jaar dat hij met de vrachtwagen doorheen Europa reed.
‘Toen ik een jaar of tien was, intussen vijfenzestig jaar geleden, speelde ik met nonkel Pol, toen negen, dikwijls in de duinen. Op een dag zagen we twee jongens, ze waren een jaar of twintig, ik weet nog dat ik ze toen oud vond. Ze kampeerden daar, zeiden ze, ze kwamen uit Brussel. Ze hadden zo’n gasbrandertje bij om vuur te maken en ze vroegen of we in de buurt woonden. Ze toonden ons een pot met oplospoeder erin, voor soep, maar ze hadden geen water.’
Zijn gezicht ziet rood, omdat hij lacht terwijl hij vertelt. Daardoor moet ik ook lachen.
‘Ze vroegen of we thuis water konden halen en ze gaven ons die pot mee.’
Hij stopt met praten en begint luid te lachen. Ik eet verder van de soep maar ik voel het al komen en dat ziet hij aan me. Zijn ogen blinken.
‘Pol en ik liepen weg, uit het zicht. We mochten niet te snel terug zijn. Toen pisten we elk in die pot. Je zag dat niet, dat poeder maakte alles troebel. Dan terug naar die Brusselaars. We hielden ons klaar om weg te lopen, mochten ze kwaad worden. Ze warmden de soep op, we hebben ze zien drinken en ze zeiden: La soupe est bonne!’
Nu lacht hij nog harder. Ik ook, ik kan niet meer van de soep drinken omdat ik zo moet lachen.
Hij kijkt me aan en grijnst. ‘Dus vraag ik jou nu: la soupe est bonne?’
We lachen om ter hardst.

Beest op batterijen

mila_furby‘Zet de radio af!’
‘Nee,’ zeg ik.
‘Aaaaarrghh!’
Ik draai mijn hoofd. Daar zit ze, op de achterbank, met een boos gezicht. Triest ook. Op haar schoot zit de Furby, zijn oren flapperen, zijn poten trappelen. Sinds ze hem tien minuten geleden uit zijn doos haalde, slaakt hij rare gilletjes. Die komen boven de muziek en het geraas van de snelweg uit. Een Furby is een levende knuffel op batterijen. Zijn ogen zijn schermpjes die emotie uitdrukken.
‘Mila, zet ‘m weer in z’n doos, dan wordt hij stil.’
‘Nee!’
‘Wel, ik zet ook de radio niet af. We moeten nog een uur rijden.’
‘Je maakt mijn Furby ziek!’ Ze meent wat ze zegt, ik zie het aan haar ogen. ‘En het raam moet ook dicht!’
Het is over de dertig graden en de auto heeft geen airco.
‘Er is veel te veel lawaai voor hem,’ zegt ze, met een pruillip.
De Furby heet Polly en is volgens Mila een meisje maar ze verwijst steeds naar hem, niet naar haar. De naam Polly gebruikt ze nooit.
Kasper rolt met zijn ogen. Op het scherm van de iPad laat hij een mitrailleur zien die kogels spuwt. Hij richt hem op de Furby.
‘Aaaarrrrrgh!’ roept Mila. ‘Je doet hem pijn!’
Ik kijk naar Liefje, ze fronst. Ze zit geconcentreerd achter het stuur, we rijden op de ring rond Brussel en het is heel druk. De Furby blijft spartelen en gillen. Waarom fabriceren ze nu zo’n ding dat niet tegen lawaai kan?
Soms is het grappig. Als Mila wil dat hij slaapt, thuis, dan is ze overdreven stil, tot het beest zijn ogen sluit. Je kunt de Furby eten geven via de iPad, ook zaken die hij niet lust, zoals chilipepers, maar die wil ze hem niet geven omdat hij het er volgens de handleiding benauwd van krijgt. Dan gaan zijn ogen flikkeren. Dat wil ze niet testen. Liefje wilde eens aan zijn staart trekken om te zien welk effect dat zou geven. Mila werd zowat hysterisch, we mogen haar Furby niet plagen.
Ik zet de radio stiller en doe het raam dicht, om haar te bewijzen dat het toch niet zal helpen. De Furby blijft gillen. Mila’s lip trilt.
‘Mila,’ zeg ik, ‘kun je er niet gewoon even de batterijen uitnemen? Dat is beter voor hem, en ook voor ons.’
Ze kijkt me met een boze frons aan en begint te huilen.
‘OK, laat de batterijen maar zitten. Stop hem in zijn doos. Dan valt hij uiteindelijk in slaap. Toch?’
Ze zucht en stopt de Furby in de doos. Hij zat ook in die doos toen Liefje hem voor haar kocht. Daar slaapt hij altijd in, het is een mooie doos. Ze veegt een traan van haar wang. Het spartelen gaat nog even door, in de doos, dan stopt het. Ik zet de radio luider, doe het raam open. Mila kijkt naar buiten, ze lijkt weer rustig. Kasper richt de mitrailleur op de auto’s die we inhalen.

De jobstudent

brrIn de supermarkt loopt iedereen me voor de voeten. Ik moet nog naar de bibliotheek en ik moet nog eten, en dat op een half uur want op het werk is het weer irritant druk. Aan de afdeling zuivel en vlees zie ik dat ze belegde broodjes verkopen. Wist ik niet. De groenten lijken vers, het stokbrood ook, en er staat niemand aan te schuiven, perfect. Enkele meters verderop snijdt en verpakt een vrouw kaas. Ik glimlach, ze ziet me maar negeert me. Ik knijp mijn handen tot vuisten en staar haar aan. Ze blijft me negeren.
‘Excuseer, ik wil een belegd broodje,’ zeg ik.
Zonder me aan te kijken wenkt de vrouw iemand die ik van hieruit niet kan zien. Even later stapt een meisje traag naar me toe. Ze is een jaar of zestien en draagt een T-shirt voor jobstudenten. Ik zucht, bijt op mijn lip. Zou ik er niet beter vandoor gaan nu? In de Panos smeren ze me op vijf seconden een broodje. Het meisje kijkt me vriendelijk maar onzeker aan. Haar handen beven. Dat raakt me, ik wil niet lomp doen, niet tegen haar.
‘Een bruin broodje met komkommersla en groenten, asjeblieft.’ Ik probeer zoveel mogelijk warmte in mijn stem te leggen en erbij te lachen, misschien stelt dat haar wat meer op haar gemak.
Ze kijkt rond, vindt plastic handschoenen en trekt die aan. Dan pikt ze er een stokbrood uit, neemt een mes en snijdt het open. Dat gaat heel moeizaam. Zou dit haar eerste dag zijn? Of haar eerste belegde broodje? Ik moet denken aan hoe ik op mijn zestiende voor het eerst aan die kassa in de Blokker stond. Het was druk en dat ding blokkeerde, net wanneer een hele rij stond aan te schuiven. Een kerel begon me uit te kafferen, in het Frans. Ik verstond niet wat hij zei, maar ik kreeg tranen in mijn ogen. Zestien jaar, dat lijkt meerdere levens geleden. Nu zou ik zo’n klootzak gewoon de winkel uit schoppen.
Het meisje smeert de komkommersla traag en zorgvuldig op het brood. Dan kijkt ze me aan.
‘Wilt u alle groentjes?’ Ze vraagt het alsof ze het meent, alsof het voor haar echt belangrijk is welke groenten ik wil.
‘Ja, graag. En wat ei ook.’
Ze neemt uit elke bak iets en stopt het in het broodje dat intussen rijkelijk gevuld is. Wanneer ze het op het inpakpapier legt, rolt het omver en vallen de groenten eruit. Ze kijkt even naar me maar ik doe alsof ik het niet heb gezien. Ze propt alles terug in het brood, wikkelt het papier dicht. Dan laat ze haar vinger over het toetsenbord van een kassa zweven, ze tikt iets in en kleeft een vignet met de prijs op de verpakking. Ze doet haar handschoenen uit en geeft me het broodje. Het papier zit los.
‘Merci,’ zeg ik. ‘Dat zal smaken.’
Het meisje lacht, haar wangen zijn rood.

Wachten op de sterren

mmflyerIk ga in het stoeltje zitten en klik de gordel dicht. Kasper doet hetzelfde. Uit de boxen klinkt dat lied van Mega Mindy, in het Frans. Alle Studio 100-rommel heeft hier een Franse versie. In de souvenirwinkel waar Liefje zonet een schildpadknuffel kocht voor Mila, hoorde ik ook al Samson en Gert in het Frans zingen.
Terwijl de vrouw die de Mega Mindy Flyer bedient checkt of iedereen zit vastgeklikt, begint het me te dagen. Enkele jaren geleden bleef deze kettingmolen steken, de mensen hingen urenlang op dertig meter hoogte. Het stond in de krant. Ik zeg het aan Kasper en zie zijn gezicht veranderen. Oeps. Misschien had ik dat niet moeten zeggen.
‘Blijven steken?’
‘Dat gebeurt bijna nooit hoor, dat zo’n attractie vast komt te zitten. En als het gebeurt, valt je er niet uit, je blijft gewoon ter plekke hangen. In dit geval op dertig meter hoogte.’
‘Dit ding gaat toch zestig meter hoog?’
‘Het kan ook zestig meter geweest zijn. Weet ik veel.’
Hij fronst. De molen begint te draaien. Onze stoeltjes zweven, voorlopig slechts een paar meter boven de grond.
‘We hangen enkel vast aan van die dunne kettingen. Dat is zot,’ zegt hij. ‘Als er een losschiet, kantelen we en we zitten niet eens stevig vastgeklikt.’
Het ding gaat plots te snel de lucht in. Het voelt alsof ik val. Halverwege de mast blijven de stoeltjes hangen, dit moet de dertig meter zijn. We zweven en zien het hele park en ook alles errond, watervallen inclusief. Het maakt me misselijk.
‘Shit, dit is echt eng,’ zegt Kasper. ‘Die kettingen hangen bovenaan maar aan twee punten vast, en we moeten nog verder omhoog.’
Ik zucht. In de verte daar beneden hoor ik nog flarden van het Franstalige Mega Mindy-lied.
Liefje en Mila zitten enkele stoelen achter ons maar ik durf mijn hoofd niet te draaien, recht voor me kijken is al erg genoeg. Ik trek aan het roze Plopsabandje om mijn pols. Eigenlijk zijn de kinderen te oud voor Plopsa Coo, vooral Kasper, maar hij en Mila amuseren zich goed vandaag, toch tot nu. Het pretpark ligt op amper een kwartier rijden van het vakantiehuisje en het leek ons voor hen een leuke afwisseling op de wandelingen in en rond de bossen van Aywaille. Voor Liefje en ik is het natuurlijk wel even op de tanden bijten.
Het gevaarte gaat richting climax. Ik kijk naar Kasper, hij naar mij. Zijn gezicht zegt genoeg. Tijdens de Gentse Feesten zaten we samen op de G-Force, dat was heftig maar leuk. Dit is akelig. Ik durf echt niet om me heen te kijken en concentreer me op een kerktoren in de verte. We dalen maar blijven halverwege hangen.
‘Zo meteen zal dat ding nog eens omhoog gaan, zeker?’ Terwijl hij het zegt schieten we weer de lucht in. De kettingen piepen. Ik voel kriebels in mijn buik maar het zijn geen leuke kriebels.
‘Doe je ogen dicht en probeer aan iets anders te denken,’ zeg ik hem.
Ik wil dat het avond is en in de tuin bij het huisje zitten, en zoals elke avond de zon achter de bossen zien verdwijnen en de kleur van de hemel donkerder en donkerder zien worden en eerst de Poolster zien en dan de andere sterren en me afvragen of rond die zonnen ook planeten zweven, en hoe oud die dan zijn, miljarden jaren en meer, en of daar ook van alles leeft, en of ze daar ook zo achterlijk zijn dat ze iets als Plopsa hebben.
Ik open mijn ogen, doe ze meteen weer dicht.
Ik wil wachten op de sterren.
Wachten op de sterren.
De sterren.
‘We zijn aan het dalen,’ zegt Kasper. ‘Ik denk dat het gedaan is nu.’
Ik open mijn ogen. We dalen, het Mega Mindy-lied komt dichterbij.
‘Stomme Gert Verhulst’, zegt hij. ‘Het is al erg genoeg dat hij die watervallen heeft verpest. Straks bouwt hij ook dààr nog een stomme attractie in.’
Dat doet me luid lachen, omdat het grappig is wat hij zegt, maar ook door de opluchting, het ergste is voorbij.
Even later staan we op de grond. Ik waggel om mijn rugzak die ik daarnet aan de kant moest leggen op bevel van de vrouw die de molen bedient, nu snap ik waarom. Kasper neemt ook zijn rugzak. Dan gaan we naar Liefje en Mila die uit hun stoeltjes klauteren. Liefje kijkt naar me en ik weet dat ze hetzelfde denkt.
Mila trekt hard aan de mouw van mijn hemd. ‘Ik wil nog eens! Ga jij mee, Cat? Mams wil niet!’