De tram van 19.40 is niet komen opdagen. We staan al een half uur aan de halte. Mijn vingers tintelen van de kou. Kasper zit op een bank, ik sta recht. Nu en dan loop ik de straat op, om te zien of er al iets aankomt. Klotetram.
‘De coolste scène was toen Anakin in brand vloog!’ Hij maakt grijpgebaren met zijn handen, alsof ook hij zich moet optrekken om aan de kolkende lava te ontkomen. We hebben net Star Wars gezien, de twee laatste films uit de reeks.
‘Ik had met hem te doen.’
‘Vond je hem leuker als Anakin of als Darth Vader?’
‘Anakin. Best een knappe gast. Op het eind, met zijn duistere blik.’
Hij knikt. ‘Mocht ik een meisje zijn, ik zou hem ook knap vinden.’
Ik moet lachen. Hij ook. Er komt een tram aan. Het is de 22. Wij moeten met de 21 of de 24 mee. Onnozelaars.
‘Welke film vond jij de leukste? Van de zes?’ vraagt hij.
‘De eerste drie. De oude reeks. Met Princess Leia en zo.’
‘Ik de laatste. Als Anakin in Darth Vader verandert.’ Hij klauwt naar me, en kermt.
De 22 stopt. Enkele seconden later remt een auto van De Lijn, bruusk, voor de 22. De neuzen van beide voertuigen raken elkaar bijna. Twee mannen stappen uit, ze praten in walkietalkies. De tramchauffeur komt erbij, wijst naar iets in de tram. De twee mannen stappen op en komen even later weer buiten, de een duwt een brede man voor zich uit, de ander draagt een kind op de arm. De man waggelt. Hij kotst, het spettert tegen de tegels. We gaan wat verder staan. De Lijnman zet de jongen op een bank. De ogen van de man zijn wazig, zijn gezicht is rood, hij praat luid en onverstaanbaar. Hij leunt tegen de tram. Hij kan elk moment in elkaar stuiken, lijkt het. De jongen is een jaar of vijf. Zijn hoofd zit in de kap van zijn jas. Zijn ogen zijn wijd open. Hij is stil, verroert zich niet. De man ploft naast hem neer, hij kotst weer, het spuit eruit. Een van de Lijnmannen schermt het gezicht van de jongen af. De andere praat in de walkietalkie. De man legt zijn arm om de schouders van de jongen en gaat op hem leunen, waardoor het kind ineenkrimpt. De Lijnman neemt de arm weg van de schouders van de jongen. Hij stelt vragen maar de man kijkt hem met open mond aan en draait dan zijn gezicht weg.
‘Is hij zat?’
‘Ja.’
‘Wat gaat er nu gebeuren?’
‘Ik denk dat de politie zal komen.’
‘En dat kindje?’
Ik haal de schouders op. ‘Ik weet het niet.’
Een van de Lijnmannen verplaatst de auto en tram 22 vertrekt. Even later rijdt de 21 de halte binnen. De tram is vrijwel leeg. Ik kijk nog eens naar de jongen en moet slikken. Kasper gooit zich op een stoel, ik gooi me op een andere, het gangpad tussen ons in. We zeggen niks.