The only way is up

Na de afrit kunnen we meerdere richtingen uit. Geen bord met ‘ospedale’ te bespeuren. Het licht springt op groen.
‘Wat moet ik doen?’ vraagt Liefje.
‘Rij maar rechtdoor,’ zeg ik.
Het hotel mailde ons deze ochtend dat we er met de gps niet kunnen geraken. Voorbij de afrit moesten we in de richting van het ziekenhuis. Maar geen ziekenhuis te zien, dus vertrouw ik maar op Google Maps.
Na even langs de zee te rijden, zegt Google ons landinwaarts te gaan. We komen al snel op een smalle weg terecht. Die helt steil omhoog. Zo steil dat ik helemaal tegen de rugleuning van mijn stoel aan plak. Na een krappe bocht valt de motor stil. We bollen naar achteren. De angst kriebelt in mijn buik. Enkele seconden later krijgt Liefje de auto weer vooruit. Achter ons toetert een ongeduldige Siciliaan.
‘Gelukkig is het geen flutauto,’ zegt ze.
De VW Polo is nieuw en trekt goed op. Rechts van me gaapt een diepe afgrond. Hoogtevrees. Ik voel me duizelig, klem mijn hand vast aan de armsteun. Na nog een eind vol krappe bochten en steile stukken begint de gps te flippen.
Ik flip ook. In de mail stond dat de weg naar het hotel met bordjes langs de weg is aangeduid. Maar ik zie geen bordjes. Enkel een verkeersbord met daarop de hellingsgraad: 33%.
‘Liefje, kun je ergens stoppen?’ vraag ik. ‘Zodat ik me even kan concentreren op de kaart. We moeten dat ziekenhuis vinden en vandaar de weg zoeken.’
‘Wat? Moeten we terug naar beneden?’
We hebben er al een rit van tweehonderdtwintig kilometer op zitten. Zij heeft de hele tijd gereden. Omdat zij beter kan rijden en ik beter de route kan uitstippelen.
Tja.
Ik slik. Mijn mond is droog. Waarom heb ik dit vooraf niet beter uitgezocht? Best logisch dat het hier overal zo verdomd steil is: het stadje Taormina is gebouwd op een rotsachtige berghelling aan de zee, op een hoogte van tweehonderd meter. Het hotel bevindt zich op tien kilometer afstand van Taormina. Daarmee wilden ze dus zeggen: tien lange kilometers steil omhoog, langs kronkelende bergwegels. In vogelvlucht wellicht maar een paar kilometer.
Liefje stopt op een berm langs de weg. Google Maps werkt nog steeds niet, Kaarten van Apple wel. Twee ziekenhuizen in de buurt. Eentje op anderhalve kilometer afstand. Laat ons eerst die proberen.
‘Keer je om?’ vraag ik.
Ze draait aan het stuur. Ik bijt op mijn lip. Ook dalen is griezelig, alsof je op de een of andere kermisattractie van heel hoog verticaal naar beneden gaat. Hopelijk begeven de remmen het niet. Ik kijk naar Liefje, naar hoe ze geconcentreerd die weg afrijdt, en ik weet dat ik geen held ben.
We arriveren bij het ziekenhuis. Volgens de mail moeten we vijfhonderd meter verder onder ‘the bridge’ door rijden. Vanaf daar zullen bordjes de weg naar het hotel tonen.
The bridge. Ik zie geen fucking brug. Tot ik omhoog kijk, naar het tientallen meters hoge snelwegviaduct waar we net nog over gereden hebben, op weg naar Taormina. Sicilianen en Engels, het is een speciale combinatie.
‘Probeer je eens onder het viaduct door te rijden?’ piep ik.
‘Ben je zeker?’ vraagt Liefje, ietwat vermoeid.
‘Nee,’ zeg ik.
De Kaarten-app blokkeert ook al. Bordjes met ‘Casale di Caterina’ zoeken, dat is de enige optie. We slingeren naar beneden tot onder het viaduct en daar hangt het: een wit bordje met de naam van het hotel. Ik zou het kunnen knuffelen, zo opgelucht ben ik. Het bordje wijst naar een weg die steil omhoog gaat, maar toch een stuk minder steil dan de verkeerde weg van daarnet.
Ik kan alweer beter slikken.
We rijden hoger en hoger, soms door wolkenflarden heen. Elke haarspeldbocht onthult een nieuw spectaculair zicht. Mijn hand zit nog steeds om de armsteun vastgeklemd. Hoe hoger we rijden, hoe smaller de weg. Wat als er een tegenligger komt?
Als we na kilometers eindelijk aankomen bij het hotel stopt ook de weg. Dit hotel ligt dus op het hoogst bereikbare punt van deze berg. We stappen uit en ploffen neer op een bankje. Het voelt alsof ik net een uur onder stroom heb gestaan.
‘Wauw, wat een uitzicht,’ zegt Liefje.
‘Ja,’ mompel ik. Meer krijg ik op dit moment niet gezegd.
Aan onze rechterkant zie ik in de verte een reusachtige, donkere berg met een besneeuwde top. Het duurt even voor ik het besef.
‘De Etna,’ fluister ik.
Ook dat wist ik niet, dat de Etna vanuit het hotel te zien zou zijn.