Wacko gromt eerst stil, dan luider. Ze kijkt vanop de vensterbank naar buiten. Er moet een kat in de voortuin zitten, daar kan ze niet tegen. Hoewel ze langs voren niet buiten gaat beschouwt ze de voortuin als haar territorium, haar bezit, net zoals dit hele huis en alles wat erin staat, wij inbegrepen. Haar silhouet is zichtbaar door de rolgordijnen: een bol haar met hanenkam en dikke staart. Ze begint er nu al bij te blazen ook. Misschien zijn het twee katten, of is het die grote kater van aan de overkant van de straat.
‘Wacko?’
Ik loop naar het raam en trek de rolgordijnen omhoog. Onder de stekels van de yucca zitten geen katten, onder de vensterbank ook niet. Dan merk ik de vrouw op. Ze staat op het pad in de voortuin en prutst aan de rozemarijnplant. Ik heb haar nog nooit gezien, ze is in de zeventig, misschien zelfs in de tachtig, en ze draagt een bril met een rond montuur. Naast haar staat een tas gevuld met groenten, de prei en selder steken eruit. Ze moet naar de markt geweest zijn, een straat verderop, en blijkbaar gaat ze een of andere schotel maken. Met rozemarijn.
Wacko blijft stilletjes grommen en verliest de vrouw geen moment uit het oog. Ik kijk ook naar de vrouw. Haar wangen zijn rood, ze draagt een groene muts die haar er bol en schattig doet uitzien, zeker in combinatie met de bril. Na een tiental seconden kruisen onze blikken. Ze kijkt snel weer weg en blijft heftig aan de rozemarijn trekken. Die plant is groot genoeg, van mij mag ze gerust enkele takjes hebben, maar dan mag ze ook eens lachen. Ik zwaai, ze blijft me negeren. Haar ogen zijn wijd open, ze lijkt gegeneerd, misschien denkt ze dat ik zo meteen naar buiten kom gestormd. Eindelijk breekt er een takje af, en dan nog eentje, ze zijn best taai, ik heb ook soms moeite als ik ze eraf wil halen. De vrouw stopt de rozemarijn in haar tas bij de groenten en schuifelt dan weg. Wacko springt van de vensterbank af. Ik laat de rolgordijnen weer zakken, want vrijwel iedereen die hier voorbijloopt heeft de neiging naar binnen te gapen.