De zon schijnt op mijn gezicht, ik bijt in de muffin, hij smaakt lekker. Het is druk op het werk. Even in het park zitten doet deugd.
Op de bank schuin tegenover me zit een jongen, ik schat hem vijftien. Naast hem ligt een skateboard, met de wielen naar boven. De jongen heeft een muts op, muziek dreunt via de oortjes van zijn telefoon zijn hoofd binnen, hij drinkt een Red Bull. Zijn ene voet beweegt mee op de beats van de muziek. Hij kijkt om zich heen, checkt zijn horloge, toetst iets in op zijn telefoon. Zijn ogen zijn groot, vol verwachting, met zijn vingers tikt hij op zijn been. Dan glimlacht hij en stopt hij de telefoon en de oortjes in zijn broekzak. Ik volg zijn blik en zie een meisje naderen. Ze is ook een jaar of vijftien, heeft lange, donkere haren en is best knap. Ze kijkt ernstig.
Misschien spreken ze hier vaker af, is dit hun speciale plek. Het is iets wat je doet als tiener. Op een bank in het park zitten, met je liefje.
Ze gaat naast hem zitten. Je verwacht dat ze elkaar op de mond kussen, dat lijkt ook de bedoeling van de jongen, maar zij wendt haar gezicht af. Zijn zoen belandt op haar wang. Ze schudt het hoofd, zegt iets, kijkt hem niet aan, haalt de schouders op. Hij legt zijn hand op haar been, zij duwt hem weg. Weer schudt ze het hoofd. Hij fronst, al de hele tijd sinds ze er is. Als hij iets zegt probeert hij te lachen maar die lach verdwijnt terwijl hij praat. Het meisje staat op en stapt weg. ‘Lize,’ zegt hij nog, luid, maar ze stapt verder. Ik zie haar gezicht niet, dat is jammer. De jongen zakt onderuit op de bank. Zijn ogen blinken, ze zijn rood aan de randen. Hij laat zijn hoofd hangen.
Ik wil hem zeggen dat er nog meisjes zijn, dat hij jong is, dat de toekomst open ligt, dat die seut hem niet verdient, maar die jongen heeft daar geen boodschap aan. Dus ik zwijg, sta op en loop terug naar het werk.
Maand: juni 2013
Tekort aan vitamine B
Op de hoek van de straat brandt het groene kruis. Het is na zeven uur. Ik vermijd het liever hier te komen maar ik heb geen keus. Het is de enige apotheek in de buurt met avonddienst en morgen is het zaterdag.
Ik loop het pad op dat naar de deur leidt, die schuift geruisloos open. Ze staat achter de toonbank en laat een brede glimlach zien, ze moet zowat even oud zijn als ik.
‘Ik heb iets nodig tegen aften. Zo’n flesje met een pipet, ik ben vergeten hoe het heet.’
‘Oh ja’, zegt ze, en ze noemt de naam. ‘Maar er is ook een nieuw product. Véél beter dan het oude. Het legt een filmlaagje dat beter werkt én het doet minder pijn.’ Ze zegt het alsof ze de vloeistof zelf heeft uitgevonden, kijkt me in de ogen en zwijgt even. ‘Dat kan pijn doen hé, zo’n aft? Maar ik ben zéker dat je met dit nieuwe product…’ Ik luister al niet meer, die overdreven empathische toon is er te veel aan. Ze neemt een doosje uit een lade en schuift het naar me toe. Waarom wil ze me altijd iets anders aansmeren?
‘Hoeveel kost dat nieuwe?’ vraag ik.
‘Elf euro dertig.’
‘En dat andere?’
Ze tikt iets in op de computer. ‘Drie euro veertig.’
‘Ik wil dat van drie euro veertig.’
Voor die ene keer per jaar dat ik een onnozel aftje heb hoef ik haar wondermiddel niet. Dat andere middel werkt, dat weet ik.
Ze stopt het doosje weg en haalt het andere product tevoorschijn.
‘Weet je,’ zegt ze, met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht, ‘aften ontstaan door een tekort aan vitamine B.’
‘Ik heb er maar eentje, hoor.’
‘Maar toch, je kunt wel wat extra vitamine B gebruiken.’
‘En waar vind ik die vitamine B?’
Ze lacht en strekt haar arm uit naar de rekken achter haar. ‘Met de meeste van deze vitaminepreparaten ben je al een eind op weg!’ Ze neemt een doosje, en nog eentje, en zet ze op de toonbank. Ze beschrijft de preparaten alsof ze me het eeuwige leven zullen bezorgen. Ik laat haar even begaan, dan zucht ik. Te veel is te veel.
‘Ik bedoel: in welke voeding zit vitamine B?’ Mijn stem klinkt luid, dat is nodig om haar te overstemmen.
‘Hmm.’ Ze brengt haar hand naar haar mond, denkt na. ‘In peulvruchten!’
‘Ja, dat weet ik, maar in wat nog?’
De frons op haar voorhoofd wordt dieper. Ze denkt na, maar zegt niks. Dat is goed, ik glimlach.
‘Zullen we afrekenen?’ vraag ik.
‘Goed,’ zegt ze. Haar lachje is zuinig.
Ze zijn er weer
Ik stap uit de tram en loop langs de bushaltes naar de bibliotheek waar ik enkele boeken in de terugbrengbus duw. Het is vroeg, kwart voor negen, ik ben nog niet wakker. Ik moet uitkijken voor bussen, auto’s, fietsers, dat vergt concentratie. Om me heen lopen dezelfde types als altijd. Gehaaste mensen, studenten, mannen in pak, vrouwen die luid praten in hun telefoon, mensen die de bakfiets net op school hebben geleegd en nu naar het werk crossen. De zon schijnt, dat zorgt voor meer kleur, het wordt zo’n dag waarop je niet de hele tijd binnen wilt zitten.
Pas als ik hen opmerk besef ik dat ik lang niet aan hen heb gedacht. Ze zaten er niet meer, dus was ik hen vergeten. Maar nu zijn ze er weer.
De vrouw draagt een paarse jurk en zit op een bank apart van de twee mannen. Ze zitten blijkbaar altijd in dezelfde opstelling, zo was het vorig jaar ook, en het jaar ervoor. De vrouw heeft korte haren met krullen, de zon schijnt op haar gezicht. Ze lacht, lijkt te genieten, en tegelijk heeft haar blik iets triests, alsof ze mijmert over vervlogen tijden. Haar gezicht is rood, ik schat haar halverwege de vijftig, de mannen zijn iets ouder. In haar hand houdt ze een blik, een halfliterblik, het merk van het bier ken ik niet. Naast haar staat een plastic tas.
De twee mannen praten met elkaar, rustig, ze nemen de tijd om na te denken over wat ze zeggen. Hun ogen blinken in de ochtendzon, ze zijn ontspannen. Ook zij houden een halfliterblik vast, van nog een merk dat ik niet ken. De man met het pak en de hoed heeft een dikke, rode neus, een drinkersneus. Het hondje zit er ook, wit met zwarte vlekken, een verbasterde Beagle, denk ik. Het is een leuk beestje, wat aan de mollige kant, het ziet me naderen en houdt me in de gaten. Bij de mannen staan enkele plastic tassen.
Als ik langs de vrouw passeer knik ik. Ze kijkt me in de ogen maar staart door me heen, alsof ze me niet ziet. Ze neemt een slok van het bier en glimlacht.
Buurvrouw in bikini
Ik loop de trap op. Op de tussenverdieping naar de slaapkamer trek ik het raam open. De zon schijnt. Ik zoek Wacko maar dan zie ik de buurvrouw, ze ligt te zonnen in haar tuin, in bikini. Zodra er een straaltje zon is zit ze erin. Ik ken niet eens haar naam en we wonen hier twee jaar. We zeggen enkel ‘hallo’ als we elkaar zien, dat vind ik prima. Ik wil Wacko roepen maar als zij daar in bikini ligt te lezen is dat raar.
De fiets staat bij het raam. Ik ga erop zitten en begin te trappen. Eigenlijk is het onnozel om binnen te fietsen op zo’n zonnige dag maar de hometrainer is pas hersteld. Hij produceerde een luide, vervelende tik. De reparateur zei dat ik hem grondig moest testen en best zo snel mogelijk. Ik trap, geen getik, ik trap harder, zet de weerstand hoger, nog steeds geen getik. Ik drink van de fles water die ik op de vensterbank heb gezet. Wanneer ik me naar het raam buig merk ik dat de buurvrouw naar me kijkt. Waarschijnlijk ziet ze mijn haar bewegen voor het venster, ik heb het samengebonden, het staat als een palmboom op mijn kop, dat is handig bij het sporten. Ik zou me ook ergeren mocht ik daar zo liggen en iets achter een raam zien bewegen, maar ik heb evenveel recht om te fietsen als zij om te zonnen.
Na een intervalsessie rij ik de laatste twintig minuten op stand zes, dat is zwaar, ik zweet en hijg voor dood. Nog enkele minuten, dan heb ik drie kwartier gefietst, dan ben ik klaar. Wat is het warm. Wacko zit bij me. Ze zal me vanuit de tuin hebben opgemerkt, om de een of andere reden houdt ze me graag gezelschap als ik fiets. Haar brede lijfje op de vensterbank houdt de frisse lucht tegen en zorgt voor extra warmte. Maar dat geeft niet.
Als ik klaar ben stap ik van de hometrainer. Ik hijg en wankel en zoek steun bij de trapleuning. Dan drink ik van het water en ga ik bij Wacko staan, met mijn armen leun ik op de vensterbank, ik ben helemaal high. Pas nu zie ik hoe de buurvrouw naar me kijkt, met een diepe frons op haar gezicht. Ik was haar al vergeten. Ik lach, neem Wacko in mijn armen en sluit het venster.