We staan voor het rode licht. De regent klettert tegen de voorruit.
‘Heeft jouw papa dan in een kalkoven gewerkt?’ vraagt ze.
Ik snap niet meteen wat ze bedoelt. Dan herinner ik me een gesprekje van maanden geleden.
‘Nee, die kalkovens zijn van veel vroeger,’ zeg ik.
‘Zijn papa dan?’
‘Ook niet,’ zeg ik. ‘Misschien de opa van mijn opa? Of zijn opa zelfs?’
Ze knikt. ‘Héél lang geleden dus.’
Het licht springt op groen. We rijden verder, de ruitenwissers bewegen hysterisch snel, de baan lijkt een zwembad.
‘Wat is een kalkoven eigenlijk?’ vraagt ze.
‘Een oven waar ze strandschelpen ingooiden. En als die verbrand waren bleef er kalk over. Ze wilden dus kalk maken.’
‘Maar het is zeker dat jouw familie van veel vroeger in een kalkoven werkte?’
‘In een kalkbranderij, daar stonden die ovens. Dat zeggen ze toch op zo’n website die familienamen verklaart.’
Ze haalt een schriftje uit haar rugzak en schrijft iets op. ‘Vroeger schreven ze het dan zo?’
Ik kijk naar rechts. Op het papier staat ‘calcoven’. Ik knik.
‘Dus eigenlijk is het Cat Calcoven?’
‘Eigenlijk wel.’
‘En waarom is net de ‘v’ weggevallen?’
‘Geen idee.’
‘Een kalkoven heeft toch niks met een kalkoen te maken?’ Ze giechelt.
‘Niet echt, nee.’
‘Waarom is het niet Caloven geworden?’ vraagt ze.
‘Het had ook Cacoven kunnen worden,’ zeg ik.
Ik zie hoe ze me met open mond aanstaart, dan begint ze te lachen, heel luid. Het overstemt de regen. De tranen springen haar in de ogen. Ik moet ook lachen.
‘Ik ga je vanaf nu Cat Cacoven noemen.’ Ze komt niet bij van het lachen.
‘Dat vreesde ik al,’ zeg ik.
Ze giechelt nog steeds als we even later voor het huis van haar jarige klasgenootje parkeren. Ik stap uit de auto en merk dat het is gestopt met regenen.
De politie, mijn vriend
Ik fiets de lange straat in. Verderop ligt een stuk van de baan open, dat is al enkele weken zo. Pas de laatste dagen werken ze er wat aan door. Ik zie geen andere fietsers of voetgangers en rij het trottoir op om voorbij de werken te geraken. Wanneer ik de straat weer op wil komt een politieagent van achter de camionette van de werkmannen tevoorschijn. Die had zich daar blijkbaar verstopt.
‘Hela! Ge moogt niet rijden op het voetpad. Het is niet omdat ge een fietser zijt dat ge geen boetes kunt krijgen.’
De agent is een stuk in de vijftig, heeft korte grijze haren en borstelige wenkbrauwen.
‘Oei,’ zeg ik. ‘Sorry, ik zal het niet meer doen.’
‘Kom, stap maar af en geef me uw identiteitskaart.’ Hij praat luid en zeurderig.
‘Maar… Kun je me niet gewoon een waarschuwing geven?’
‘De buurtbewoners hebben klacht ingediend omdat de fietsers hier gelijk zotten voorbij vliegen aan hun deur, over het voetpad. Onlangs is er zelfs iemand aangereden. Vandaar dat wij actie ondernemen. Uw pas, astublieft?’
Ik stap af, trek een handschoen uit en neem mijn portefeuille. De kou snijdt in mijn vingers. De agent schrijft mijn gegevens over in een notitieboekje.
‘Hoeveel is die boete?’ vraag ik.
‘Vijfenvijftig euro,’ zegt hij.
‘Vijfenvijftig euro? Maar ik reed heel traag en voorzichtig, dat heb je toch gezien?’
Hij blijft krabbelen in zijn boekje.
‘Gaat ge akkoord met een directe inning?’ vraagt hij.
Ik zwijg. Wat is een directe inning? Dat hij meteen dat geld krijgt? Nu? Ik heb zin om een brok asfalt van de baan te pakken en die op zijn kop te slaan.
‘Vijfenvijftig euro is overdreven,’ zeg ik.
‘Het zijn de tarieven bepaald door de wet. Over enkele dagen krijgt ge een overschrijvingsformulier toegestuurd. Gelieve dat dan meteen te betalen.’
‘Een eindje verderop, aan de grote baan, staat op dit moment een dikke Audi geparkeerd op het fietspad. Ik moest ervoor uitwijken en de baan oprijden tussen de auto’s. Zou je die niet beter een boete geven?’
Hij reageert niet en geeft me mijn identiteitskaart terug. Ik bijt op mijn lip, Liefje heeft ook al dure aanvaringen met flikken gehad voor van die pietluttigheden, en toen ze hen haar gedacht zei maakte ze het enkel erger. Winnen kun je toch niet.
Terwijl ik mijn portefeuille in mijn fietstas stop, bekijk ik hem eens goed. Met zijn blauwe kostuumpje en zijn witte politiefiets, een gewoon model, niet zo’n hip ding waar de flikken in het centrum mee rondcrossen. Op een ijskoude ochtend moet hij zich achter een camionette verbergen om fietsers te kunnen beboeten, en dat op zijn leeftijd. Eigenlijk moet je er medelijden mee hebben.
‘Allez, nog veel plezier,’ zeg ik en ik rij verder.
De bermuda
Ik haal een trage fietser in, sla een eind verderop rechts af en fiets verder langs het water. Plots merk ik dat iemand dicht achter me fietst. Een honderdtal meter verder plakt hij nog steeds aan mijn wiel. Ik kan daar niet goed tegen, net zoals ik er niet tegen kan als ik op straat loop en mensen heel dicht achter me aan blijven stappen. Haal me dan in of hou afstand.
Het is de kerel die ik daarnet heb voorbijgereden, zie ik. Hij heeft grijs haar en een baard, en hij draagt een bermuda. Ik zet al mijn kracht op de trappers en schiet vooruit. De bermuda crost met een zuur gezicht achter me aan.
Het gebeurt te vaak om het nog te negeren. Sommige mannen, meestal wat ouder en met grijs haar, kunnen er blijkbaar niet tegen als ze worden ingehaald door een vrouw. Ik rem af, de bermuda vertraagt ook. Dan ga ik nog trager fietsen zodat hij niet anders kan dan me voorbij te rijden. Hij kijkt met strakke blik voor zich.
‘Onnozelaar!’ roep ik, en terwijl ik het roep voel ik iets in mijn mond terechtkomen, in mijn keel. Ik kuch maar het blijft zitten, het lijkt zelfs wat te bewegen. Het moet een vliegje zijn, of iets wat erop lijkt. Ik hoest maar het geraakt er niet uit. Uiteindelijk kan ik niet anders dan slikken, dat gaat niet vlot, het blijft in mijn keel vastzitten.
Allemaal de schuld van die klojo, en ik was net zo goedgezind. Hij rijdt enkele tientallen meters voor me. Ik versnel en rij hem achterna. Al gauw heb ik hem beet en ga ik dicht bij hem fietsen, met mijn voorwiel ter hoogte van zijn achterwiel. Zijn bermuda is donkerblauw met groene ruitjes. Zo rijden we op enkele minuten doorheen Ledeberg tot in Gentbrugge. Hij kijkt niet één keer om. Wanneer hij een andere richting uit moet, overweeg ik hem te blijven achtervolgen maar dat is het me nu ook niet waard. In mijn keel zit nog steeds iets vast, iets droogs, misschien moet ik gewoon een pintje drinken.
De spin
Terwijl ik op mijn laptop zit te werken zie ik iets over de vloer bewegen. Ik hou mijn adem in, voel een rilling over mijn rug en probeer zo normaal mogelijk te doen. Ik ga rechtop zitten, plaats mijn voeten onder de stoel. De spin is groot en bruin, ze loopt in het midden van de living, op haar gemak. De voorbije weken heb ik haar hier al enkele keren gezien. Wanneer ze op een meter van me passeert voel ik mijn tenen krullen. Het blijft moeilijk, maar ik doe mijn best. De spin verdwijnt in een kiertje van de plint. Wacko heeft niks gemerkt, ze ligt uitgerekt op de vloer en de spin is vlak naast haar gepasseerd.
In de gang zitten nog een stuk of drie van die grote spinnen. De muren zijn hoog en je kunt er niet zomaar bij. Je ziet ze ook maar zelden. Niet dat ik ze zou pakken, dat durf ik niet. Vroeger gilde ik zelfs als ik zo’n grote zag en moest Liefje komen om hem buiten te zetten. Dan voelde ik me altijd onnozel, daarom heb ik besloten mezelf te trainen. Als ik nu een spin zie neem ik even de tijd om ze te bestuderen. Soms blaas ik er zachtjes tegen om te zien wat er gebeurt, dan schiet ze weg en spring ik een meter achteruit. Spinnen zijn heel nuttig in huis en ook hygiënisch, of dat maakt Liefje me toch wijs. Ze zegt dat het lieve diertjes zijn, dat ze er ook niks kunnen aan doen dat ze acht lange poten hebben en er daardoor wat griezelig uitzien. Ze kan er niet tegen dat mensen ze uit angst vaak dood meppen, zoals ik dat deed, vroeger.
Even later is de spin er opnieuw, vanuit de kier loopt ze weer door de living. Ze lijkt minder op haar hoede dan andere spinnen. Ik heb eens gelezen dat er in elk huis meer dan duizend spinnen leven, als je daar hysterisch over gaat doen heb je geen minuut rust meer. De spin loopt naar de zetel en verdwijnt eronder. Misschien moeten we haar een naam geven. Debby, of zo.
Vermist: Pien
Ik fiets het Keizerpark in. Aan een elektriciteitskast hangt al enkele weken een A4-blad met foto’s van een vermiste kat die Pien heet. Wacko is ooit ook spoorloos geweest, tijdens de koude winter drie jaar geleden. In de buurt hadden we van die A4-bladen in plastieken hoesjes gehangen, aan palen, bomen. Wacko hing op in de frituur, de apotheek, de Brantano, noem maar op, ook had ik een paar duizend flyers gebust. Ik stelde me van alles voor, dat ze in de vrieskou langs een berm lag te sterven of ergens opgesloten zat en daar zou creperen. Elke dag zag ik overal die affiches hangen, het was een kloteperiode die zeventig dagen duurde.
Wanneer ik de brug over ben zie ik een kat lopen. Zwart, met witte sokjes. Ze loopt langs geparkeerde auto’s, gaat dan een parkje in waar ze bij een boom blijft staan. Ik rij haar voorzichtig achterna, kan haar tot op enkele meters naderen en bekijk haar aandachtig. Dan koers ik terug naar het Keizerpark.
Drie jaar geleden belde ik aan bij alle huizen in onze straat, bij mensen die ik niet kende, we woonden daar toen pas, om te vragen of ze in hun tuinhuis of kelder wilden kijken. Sommige van die mensen lieten me binnen om samen te kijken, anderen gooiden de deur in mijn gezicht. ‘Toch niet voor een kat?’ zag je hen denken.
Bij de elektriciteitskast trek ik aan mijn remmen, dat piept, en ik bekijk de foto’s van Pien. Ze is zwart met witte pootjes, maar ze heeft een witte vlek op haar borst, de poes van daarnet niet. Verdomme. Ik draai mijn fiets en rij terug, richting werk, trager nu, denk aan hoe de eigenaar van dat restaurant Wacko in zijn tuin had opgemerkt, naar zo’n affiche in de buurt was gelopen en me had gebeld. Liefje en ik reden dan naar het restaurant langs de steenweg, het vroor hard maar de zon scheen, de auto’s raasden voorbij, we stapten uit en riepen ‘Wacko?’. Enkele seconden later kwam ze uit de struiken, ze miauwde en liep naar ons toe. Ik greep haar vast en stapte met haar in de auto, ze was erg vermagerd, haar pels zat vol stof en rook naar motorolie. Toen heb ik zitten janken van geluk. Ik hoop dat de baasjes van Pien dat binnenkort ook kunnen doen.
Fishstick in de puree
Ze gilt theatraal en stormt de trap af. Haar gezicht is rood, tranen lopen over haar wangen.
‘Waar is Fishstick?’ roept ze.
Ik kijk van Mila naar Liefje. ‘Is ze nu aan het acteren?’ fluister ik.
‘Nee,’ zegt Liefje. ‘Het is echt.’
Ze springt recht en gaat met Mila de trap op, haar kamer in. Ik loop mee. Fishstick valt inderdaad nergens te bespeuren, Bobbie zwemt op zijn eentje in het aquarium. Dan zie ik iets oranje in de holle rots midden in het water. Het is de snoet van Fishstick, zijn mondje gaat de hele tijd open en dicht. Hij moet de rots zijn ingezwommen en nu zit hij boven vast.
Mila ziet hem nu ook, ze vraagt: ‘Kunnen jullie hem bevrijden?’
Liefje tilt de klep van het aquarium op en pakt de rots vast. Ze beweegt er zachtjes mee. Fishstick verroert niet, blijft de hele tijd happen. Binnen in de rots zien we enkel zijn staart.
‘Kun jij hem eruit duwen?’ vraagt ze.
Even later voel ik het velletje van de goudvis tegen mijn pink, het is glad en het voelt raar, dat hoofdje is heel klein. Ik ben bang dat ik hem kapot ga duwen, hij zit vast, en niet zomaar een beetje. Ik durf niet meer kracht te zetten.
‘Misschien moet je hem bij zijn staart proberen te pakken?’
Ik aarzel en neem dan de staart vast, die is nog dunner dan een sigarettenblaadje, ik trek er heel zacht aan. Fishstick verroert nog steeds niet. Ik krijg het warm.
‘Als ik nog meer ga trekken loopt dit niet goed af. Er moet een andere manier zijn.’
Mila begint weer te huilen. ‘Ik dacht dat hij misschien ziek was geworden en gestorven,’ zegt ze. ‘En dat jullie het me niet hadden durven zeggen.’
Dropje en Bruce, de vorige goudvissen, waren ziek uit de Tom&Co bij ons terechtgekomen, na nog geen vijf dagen dreven ze levenloos in het water.
‘Ik wil niet nog een vis dood,’ fluistert Liefje tegen me, ‘en zeker Fishstick niet, ze is zo aan hem gehecht.’
We zijn net thuis en waren de hele dag weg. Dat beestje kan al uren vastzitten.
‘Kom Fishstick,’ zegt ze. Ze pakt de rots weer beet, sluit haar ogen en duwt op het hoofdje van de vis, haar mond in een grimas, duwt nog eens, en dan weet Fishstick zich achterwaarts los te maken. Enkele seconden later zwemt hij door het water, wild en stuurloos.
‘Jaaaaaa!’ roept Mila, en ze geeft eerst Liefje en dan mij een snelle knuffel. Dan neemt ze de rots en gooit ze hem op de grond. ‘Die komt er niet meer in,’ zegt ze.
We bestuderen Fishstick, behalve enkele minuscule donkere plekjes rond zijn hoofd lijkt alles intact. Hij zwemt soepel door het water nu, alweer wat rustiger, zijn vinnen zien er oké uit, de rest ook.
Ik ga op de bureaustoel zitten, laat de opluchting over me heen vallen.
Stress
‘Zaterdagavond kan ik niet eten tussen zes en acht. En als het tegenzit zelfs niet voor negen uur,’ zeg ik.
De kinderen zullen gegarandeerd honger krijgen rond zeven uur, Mila zeker, want dat voetbal kan haar gestolen worden. Vóór de match is ook geen optie, dan heeft niemand honger.
‘Ben jij nu al aan het plannen wanneer we zaterdag gaan eten?’ vraagt Liefje.
‘Ik zeg het gewoon maar. En ik kan ook niet koken ná de match, dus we moeten voordien koken, ergens in de namiddag.’
‘Overdrijf je niet een beetje?‘
Ik zucht. Ik ben nog steeds moe van de wedstrijd tegen de Verenigde Staten. Toen De Bruyne de 1-0 scoorde schoot Wacko van mijn schoot af, en keek ze gedurende enkele minuten vanop een afstand met grote ogen naar me, zo erg was ze geschrokken. Toen pas voelde ik hoe warm ik het had, hoe mijn nek pijn deed van de spanning, mijn hele lijf eigenlijk, ik was al in tijden niet meer zo nerveus geweest. Enkele weken geleden vond ik die voetballers nog verwende mannetjes die zwaar betaald worden om wat tegen een bal te sjotten. En nu hangt er zoveel vanaf, het is meer dan voetbal, het gaat om de eer, en ik wil dat wij winnen. Wij. De Belgen. Ik heb er geen verklaring voor, het is irrationeel, het drijft puur op emotie.
‘Het is jouw schuld,’ zeg ik. ‘Met die pronostiek van je.’
‘Ja, steek het maar op mij.’
Liefje doet mee aan een WK-pronostiek op haar werk, waardoor ze in de eerste ronde de meeste wedstrijden per se wilde volgen, gewoon voor die pronostiek, omdat ze haar geld wou terugwinnen van die machocollega’s van haar. Eerst keek ik tegen mijn zin mee maar voor ik het wist was ik verkocht aan dat stomme voetbal en aan die Jan Mulder en ook aan die Rode Duivels, al speelden ze aanvankelijk niet zo best.
‘Wie huilde er dinsdag toen Lukaku de 2-0 scoorde?’ vraag ik haar.
Ze rolt met haar ogen. ‘Misschien moeten we gewoon zaterdagmiddag al warm eten, dan geven we de kinderen tijdens de rust een boterham.’
‘Goed idee,’ zeg ik.
‘Dan eten wij nadien, want het zal wel weer zo stresserend zijn dat ik toch geen hap door m’n keel krijg,’ zegt ze.
Het doet me denken aan Mexico ’86, ik was tien en zot van voetbal. Met mijn Panini stickerboek op schoot volgde ik zoveel mogelijk matchen, het overheerste alles. Mijn laatste WK zag ik in ’98 op café in Gent, als student, de wijn boeide me meer dan het voetbal. Sindsdien had ik er lak aan. Tot nu, het is traagjes binnengeslopen en sterker dan mezelf geworden. Ik snap er niks van. Want Liefje was niet de enige die tranen in de ogen kreeg toen Lukaku scoorde dinsdag.
Wieltjes
De zon schijnt, de frisse lucht doet goed en dat is nodig want ik ben helemaal nog niet wakker. Het is maandagochtend, halfnegen. Ik fiets de hoek om, het brugje over, het Keizerpark in. Voor me rijden enkele trage fietsers, ze moeten ook rechtsaf en daardoor moet ik remmen. Dat is irritant. Ik stop, ik wacht wel even tot ze verderop zijn en ik ze probleemloos kan voorbijrijden.
Ik zie een oude vrouw wandelen, ze komt mijn richting uit. Naast haar loopt een hondje, eigenlijk is het niet enkel aan het lopen, het rolt ook. De achterpoten van het dier liggen op een plateau met wielen van stevig rubber. De poten liggen wat uiteen, ze zijn duidelijk volledig verlamd, de hele achterkant van het hondje rust op een kussen. Het lijkt een mengeling van een pekinees met nog iets, het heeft korte krullen. De ogen van het dier blinken, het is oud maar het doet naarstig zijn best op die wieltjes. Het beestje geniet, dat is duidelijk. De vrouw moet rond de tachtig zijn, ze kijkt bezorgd. Is dat om het hondje of heeft ze thuis een zieke man liggen? Misschien is het enkel nog zij en het hondje.
Ik vraag me af hoe dat beestje moet plassen en zo. Lijkt me lastig. Ze zullen er intussen wel iets op hebben gevonden. Misschien gebruiken ze een luier, ik kan het niet goed zien. Er zijn mensen die verlamde dieren in een rolstoel dierenmishandeling noemen. Die pipo’s weten duidelijk niet wat dierenmishandeling is. Of ze vinden zoiets overdreven. Het is makkelijk om iets overdreven te vinden bij een ander. Dit beestje geniet van zijn wandeling, dat is het enige wat telt. De vrouw passeert me, ik sta nog steeds stil, merk nu pas dat de fietsers die me net hinderden al uit het zicht zijn verdwenen. Ik knik de vrouw toe, ze knikt terug en stapt door, samen met het ijverige hondje. Dan fiets ik verder, de brug over. Ik hoop dat ik die twee nog dikwijls mag tegenkomen.
Groen
We zitten op het gras, alles is groen, overal zijn er mensen met kinderen, ook veel kraampjes met groene dingen: verse kruiden, gevelplanten en zo. Het is de Dag van het Park. De zon schijnt hard, er is hier te veel volk, en dat terwijl ik gewoon rustig naar de vrijlating van de gerevalideerde wilde vogels wou komen kijken.
‘Ik heb het warm,’ zegt Mila.
‘Doe je jeans dan uit’, zeg ik.
Ze zucht. ‘Nee, Cat.’
‘Je T-shirt is toch lang genoeg?’ Volgens mij draagt ze een T-shirt dat ook als kleedje kan dienen. Ze kijkt naar me alsof ik er niks van ken. Ik steek mijn tong uit. Kasper is aan het voetballen met een jongetje van vijf.
Ik kijk om me heen, het lijkt wel een ledendag van Groen. Honderden fietsen aan de rand van het park. Jonge gezinnen met bakfietsen, korte broeken, sandalen. Niet dat ik ooit naar een ledendag van Groen ben geweest, maar zoiets stel ik me erbij voor.
‘Volgende zondag is het stemming,’ zeg ik tegen een vriendin waar we een pint mee drinken.
‘Ja, dat wordt weer wat,’ zegt ze, en ze rolt met haar ogen.
Inderdaad. Geen enkele partij weet me helemaal te overtuigen. Het is kiezen voor wat nog meevalt, ik zit hier dan wel op mijn plek, want het wordt Groen. Op rood stem ik niet meer, en rechts vind ik vies. Het probleem met Groen is dat het softies zijn, maar liever softies dan rechtse haaien. Ik neem een slok van het bier.
‘Gaan we eindelijk naar die vogels kijken?’ vraag ik.
Enkele minuten later lopen we over de nieuwe paden langs de Meersen. Al dat groen is wel leuk, zo vlakbij ons nieuwe huis. Op de plek waar de vogels worden vrijgelaten staat ook veel volk. We haasten ons de heuvel op om iets te kunnen zien. Drie eenden worden losgelaten. Ze zijn in de war, willen naar de kooi teruglopen waar ze net zijn uit gekomen. De man van het opvangcentrum voor vogels en wilde dieren uit Merelbeke stuurt hen bij. Eenmaal ze de beek in de mot krijgen waggelen ze er resoluut op af en onder luid applaus gaan ze het water in. Dat geeft me een fijn gevoel.
‘Zo, dat was het dan,’ zegt de man van het opvangcentrum. Hij ziet er tevreden uit.
‘Nu hebben we enkel die eendjes gezien,’ zeg ik tegen Liefje.
‘Volgende week zondag laten we weer herstelde dieren vrij op deze plek, iedereen is welkom,’ zegt de man nog.
Goed idee, veel leuker om naar die beestjes te kijken dan naar verkiezingsshows waarin geel zal staan jubelen, samen met dat schijnheilige oranje.
Boren
Ik meet af waar de gaten moeten komen, zet met zwarte stift een stip en kleef er schilderstape over. De stip blijft zichtbaar. Als alle stukken tape hangen neem ik het spiegelkastje en hou ik het omhoog. Ik zie de stippen door de gaten, dan zet ik het kastje weer neer, het weegt best veel. Wacko loopt naar het kastje en ruikt eraan.
‘Liefje?’
‘Ja,’ klinkt het vanuit de slaapkamer. Ik kijk om de hoek, ze is de poten van een andere kast aan het vastschroeven.
‘Kom je even boren?’
‘De goeie boor zit erin?’
Ik knik. Gisteren heb ik op Google van alles over boren opgezocht, welke soorten boren er bestaan, in welke maten, en ook over schroeven en pluggen. En over waterleidingen en elektriciteitsdraden, op welke manier die in de muur zitten, als alles volgens de regels is gelegd tenminste. Want daar kun je dus doorheen boren.
We zijn in de badkamer. ‘Zeker dat de stippen goed staan?’ vraagt Liefje.
‘Ja,’ zeg ik.
Blijkbaar barsten badkamertegels snel, las ik op meerdere fora. Het is altijd een risico. De tape moet voorkomen dat de boor wegschiet.
Liefje duwt op de knop, de boormachine maakt veel kabaal, Wacko spurt de badkamer uit. Het duurt even voor de tegel meegeeft maar dan zit ze er snel door. Ze gaat verder met de andere stippen.
Omdat ik het water niet uit de muren wil zien spuiten ga ik verder werken aan de kast in de slaapkamer. Om de een of andere reden is Liefje degene die boort, en doe ik het voorbereidende werk, ik weet niet waarom, het is gewoon zo. Enkele minuten later roept ze dat ze klaar is.
Geen barsten in de tegels, geen nattigheid. Ik druk op de schakelaars, de lichten floepen aan.
‘Knap gedaan,’ zeg ik.
We duwen de pluggen in de gaten, zetten het kastje tegen de muur en schroeven de boel vast. Het hangt en het is stevig.
‘Wat nu?’ vraagt ze.
‘In de badkamer beneden moet ook geboord worden.’
‘Teken jij alles af?’
Ik knik en loop naar beneden met de meter en de stift. In de gang staan nog enkele dozen van de Ikea, ik probeer ze te negeren.