Op de hoek van de straat brandt het groene kruis. Het is na zeven uur. Ik vermijd het liever hier te komen maar ik heb geen keus. Het is de enige apotheek in de buurt met avonddienst en morgen is het zaterdag.
Ik loop het pad op dat naar de deur leidt, die schuift geruisloos open. Ze staat achter de toonbank en laat een brede glimlach zien, ze moet zowat even oud zijn als ik.
‘Ik heb iets nodig tegen aften. Zo’n flesje met een pipet, ik ben vergeten hoe het heet.’
‘Oh ja’, zegt ze, en ze noemt de naam. ‘Maar er is ook een nieuw product. Véél beter dan het oude. Het legt een filmlaagje dat beter werkt én het doet minder pijn.’ Ze zegt het alsof ze de vloeistof zelf heeft uitgevonden, kijkt me in de ogen en zwijgt even. ‘Dat kan pijn doen hé, zo’n aft? Maar ik ben zéker dat je met dit nieuwe product…’ Ik luister al niet meer, die overdreven empathische toon is er te veel aan. Ze neemt een doosje uit een lade en schuift het naar me toe. Waarom wil ze me altijd iets anders aansmeren?
‘Hoeveel kost dat nieuwe?’ vraag ik.
‘Elf euro dertig.’
‘En dat andere?’
Ze tikt iets in op de computer. ‘Drie euro veertig.’
‘Ik wil dat van drie euro veertig.’
Voor die ene keer per jaar dat ik een onnozel aftje heb hoef ik haar wondermiddel niet. Dat andere middel werkt, dat weet ik.
Ze stopt het doosje weg en haalt het andere product tevoorschijn.
‘Weet je,’ zegt ze, met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht, ‘aften ontstaan door een tekort aan vitamine B.’
‘Ik heb er maar eentje, hoor.’
‘Maar toch, je kunt wel wat extra vitamine B gebruiken.’
‘En waar vind ik die vitamine B?’
Ze lacht en strekt haar arm uit naar de rekken achter haar. ‘Met de meeste van deze vitaminepreparaten ben je al een eind op weg!’ Ze neemt een doosje, en nog eentje, en zet ze op de toonbank. Ze beschrijft de preparaten alsof ze me het eeuwige leven zullen bezorgen. Ik laat haar even begaan, dan zucht ik. Te veel is te veel.
‘Ik bedoel: in welke voeding zit vitamine B?’ Mijn stem klinkt luid, dat is nodig om haar te overstemmen.
‘Hmm.’ Ze brengt haar hand naar haar mond, denkt na. ‘In peulvruchten!’
‘Ja, dat weet ik, maar in wat nog?’
De frons op haar voorhoofd wordt dieper. Ze denkt na, maar zegt niks. Dat is goed, ik glimlach.
‘Zullen we afrekenen?’ vraag ik.
‘Goed,’ zegt ze. Haar lachje is zuinig.