We zitten op de tweede rij, helemaal aan de rechterkant, de kinderen op de rij voor ons. Mijn been trilt, de tekst hou ik opgevouwen in mijn hand. Ik wil schrijven, niet voorlezen. De twee hebben geen zak met elkaar te maken. Niet voor mij.
De juryvoorzitter klimt op het podium. ‘En dan nu de winnaars van de categorie 21+.’
Dit is de eerste verhalenwedstrijd waaraan ik deelneem. De professionele jury heeft het hem gedaan, de iPad ook.
Vier dagen geleden belden ze me op. ‘U hoort bij de finalisten. Kunt u naar Brussel komen om voor te lezen?’
Ik kon moeilijk weigeren, toch? Dat voorlezen beheerst nu al vier dagen mijn leven, ik heb dat nog nooit gedaan, zelfs niet voor de kinderen, dat ligt me niet. In de zaal zit een honderdtal man. Ik kan er niet tegen als mensen naar me kijken, zeker niet als ik intussen ook nog moet voorlezen.
‘Op de derde plaats: een verhaal dat hard begint, maar ontroerend eindigt.’
Begint mijn verhaal hard en eindigt het ontroerend?
De juryvoorzitter noemt een naam die niet de mijne is. Opluchting glijdt door me heen. Liefje knijpt in mijn hand.
Het meisje dat derde is geëindigd leest een stuk uit haar verhaal voor, ik hoor er niks van. Ik merk enkel dat het korter is dan mijn fragment. Vijf minuten duurt het bij mij, ik heb het getimed.
‘En dan nu de tweede. Een verhaal waarin pita een grote rol speelt…’
Geen pita in mijn verhaal. Mijn been trilt harder, het papier in mijn hand ook. Mijn hart zwelt en klopt als iets wat uit elkaar gaat spatten.
Kasper en Mila draaien zich om, kijken me vragend aan. Ik knik.
‘Je hebt gewonnen!’ Hun ogen zijn groot en blinken, hun glimlach is breed.
Liefje knijpt in mijn been, ik heb het warm en ook koud. De tweede finaliste leest voor maar haar woorden bereiken me niet.
Als de juryvoorzitter mijn naam noemt, sta ik op en loop ik naar het podium. Ik neem de iPad in ontvangst. Een iPad mini verdomme – bedriegers! – op de affiche stond een gewone iPad. Wat kan het mij schelen, ik moet nog voorlezen. Mijn blad leg ik op de standaard en ik begin eraan, vaag hoor ik een stem uit de luidsprekers komen, ik probeer de stem te negeren. Mijn mond is droog, ik heb anderhalve uur in die stoel gezeten, zonder drank. Mijn gezicht voel ik rekken en trekken. Ik moet veel intonatie in de zinnen leggen, het is een dialoog.
Halverwege de tekst voelt het alsof er zand op mijn tong kleeft. Ik lees verder en probeer het te negeren, ik hoor het zand ook in de luidsprekers. Komaan, voortdoen, nog een minuut of twee. Ik kijk de zaal in, naar Liefje, naar Kasper en Mila, maar ik zie hen niet echt. Dat zand. Ik zie niemand, veel ogen die naar me kijken, dat wel, hier en daar ook een glimlach. En een kerel die ligt te slapen met zijn hoofd naar achteren en zijn mond open. De slaper brengt rust, de rest van de tekst kijk ik enkel nog naar hem, het zand verdwijnt.