Ik stap uit de tram en steek de baan over. Het is zeven uur ’s avonds, donker, koud ook. Er is meer lawaai dan anders, van auto’s die over de natte weg razen. Ik wil in de zetel zitten met een dekentje en televisie kijken. Lekker warm. Zonder gedoe.
De regen van daarnet is motregen geworden. Enkele meters voor me, aan de overkant van mijn straat, zie ik een kat. Ze staat bij een geparkeerde auto en maakt aanstalten om over te steken. Er komt een auto aan, hij rijdt te snel. Ik ga wat op straat lopen om hem te doen vertragen. Als de auto voorbij is steekt de kat over.
‘Oppassen voor auto’s,’ zeg ik tegen de kat.
Ik loop verder, even later hoor ik een miauw. Het klinkt schril. De kat loopt achter me aan.
‘Ga naar huis. Het regent.’
Ik versnel mijn pas maar de kat blijft achter me aan lopen. Misschien is het een zwerfpoes. In de regen. Zonder eten. Ze kijkt me recht in de ogen en miauwt weer. Ik wil in de zetel zitten met een dekentje, ik wil me niet ontfermen over een zwerfkat. Of ik wil dat misschien wel maar het gaat het niet want Wacko haat andere katten.
De kat miauwt weer. Ik aai haar. Ze heeft iets ondeugends, haar vacht is wit met grijze vlekken. Een jong dier nog. Ik kan dat beestje toch niet aan haar lot overlaten? Misschien moet ik bellen naar zo’n vzw die katten opvangt.
Of misschien is het geen zwerver, ze is niet mager. Aan het begin van de straat, niet ver van de steenweg, heb ik eens een grijswitte poes als deze gezien. Denk ik. Ik loop een eind terug, het begint weer feller te regenen, de kat loopt achter me aan tot bij het begin van de straat.
Langs een voortuintje ga ik naar een deur, de kat blijft op straat staan. Hier is het dus niet. Ik probeer het huis ernaast. De poes komt dicht bij de deur zitten en houdt de klink in de gaten. Bingo. Ik duw op de bel.
Als de deur opengaat loopt de kat meteen naar binnen. De man in de deuropening heeft haar niet gezien, hij kijkt me nieuwsgierig aan. Ik wijs naar de kat in de gang.
‘Is dat jouw kat?’ vraag ik.
Hij kijkt naar de kat en lacht. ‘Ja,’ zegt hij.
‘Super,’ zeg ik en ik draai me om.
‘Ze loopt met iedereen mee,’ zegt hij, ‘ze is nogal sociaal.’
‘Ja, blijkbaar.’
Ik steek mijn hand op, hij ook. Het regent hard nu, ik loop snel naar huis. Ambetante kat.